De liefdesmuur van Montmartre
Al jarenlang loop ik minimaal één keer per week met een groepje toeristen de heuvel van Montmartre op. In een toeristentempo: stilstaand bij gebouwen, vertellend over wat we zien. We beginnen dan onderaan voor de Moulin Rouge om via het huis van Vincent van Gogh, het atelier van Picasso en de molen van Galette aan te komen in de drukte bij de Sacre Coeur. Zo’n groep bevat mensen van over de hele wereld. Soms een groepje van 10 personen, soms loop ik met een koppel in een privétour of zelfs één persoon.
Een van de populairste punten is een bijzondere tuin. Een square gelegen aan Place des Abbesses (metrohalte: Abbesses). In dat parkje is een bijzondere muur te zien: Le Mur des Je t’aime. Een muur waarop in 311 verschillende talen staat geschreven: “Ik hou van jou.”
Een tijd lang viel me een stokoud echtpaar op. Ze zaten op een bankje. Niet iedere dag, maar één keer per week. Iedere maandagmiddag. Een vast patroon. Twee senioren: een elegante vrouw met verfijnde groeven in haar gezicht als vloeipapier in oude fotoalbums. Bij de goed geconserveerde man blonken nog altijd pretoogjes alsof hij schalkse plannen had. Voor de muur nemen toeristen alle tijd om foto’s te maken en hun eigen dialect te ontwaren in de zichtbare talenjungle. Wachtend op zo’n poserend gezelschap raakte ik op een dag aan de praat met het echtpaar.
Toen vertelden ze mij dat ze geen echtpaar waren, maar een liefdeskoppel. Sterker nog, ze hadden elkaar hier in de tuin ontmoet. Bij die muur sprong er een vonk over. Ze koesterden hun liefde enkel in de schaduw van deze muur. De bomen van de square gaven in de warme zomerdagen enige verkoeling en zorgden voor beschutting in de kille perioden. Eén keer per week, op maandagmiddag half drie, spraken ze hier af om een uur met elkaar door te brengen. Waarom niet vaker, waarom niet de hele tijd?, vroeg ik hen. Hadden ze geen tijd te verliezen? De man keek me afkeurend aan. “Jullie jeugd zijn altijd zo gretig. Willen de hele koek altijd onmiddellijk verorberen.” Maar hij gaf ook toe dat beiden een karakter hadden en dat kostte veel energie. De vrouw mijmerde: “Ach, zijn er zekerheden? We zien wel hoe het loopt.” Ze hadden het over een stilzwijgende afspraak: zolang de liefdesvonk bleef branden zouden ze elkaar blijven opzoeken - op dezelfde dag op het hetzelfde tijdstip. Maakten ze dan geen afspraak, wilde ik weten. Via sms-berichtjes. De man schudde zich af als een hond die net uit het water kwam gelopen. “De liefde laat zich niet dwingen. En het zorgt ook voor wat spanning in mijn leven: Komt ze wel of komt ze niet?” Ze schoten allebei in de lach.
Het decor waar ik dit koppel iedere week op hun bankje zag was enorm populair geworden. In winter waren er rustige momenten, maar in de zomer kon je je meestal amper door de mensenmassa wurmen. Tientallen mensen die over het smalle paadje op weg waren naar de perfecte liefdesfoto. Poses met op de achtergrond “Ik hou van jou” in het Spaans, Zweeds, Swahili’s, Urdu’s, Sudafrikaans of Vlaams. Het concept was bedacht in 2000 door Frédéric Baron. Hij vroeg aan zijn broer en zijn buren, die van buiten Frankrijk kwamen, om in zoveel mogelijk talen “je t’aime” te schrijven. Toen was het hek van de dam. Baron begon naar hartenlust “I love you’s” te verzamelen. Op een bepaald moment grossierde hij in de liefdesbetuigingen. Hij telde er meer dan 300! Daarop nam hij het initiatief om een muur van lavategels te versieren met deze universele uitdrukking. Niet alle muren scheiden mensen, sommige verbinden. Het is ongelofelijk hoeveel koppels van over de hele wereld deze muur weten te vinden. Soms zelfs uitgedost in hun bruidskledij. Maar ook staan er hele families of vriendenclubs die veel van elkaar houden bij de muur. Met altijd die zoektocht naar hun eigen taal. Soms kan ik ze een handje helpen.
Op mijn weg naar boven door het prachtige Montmartre groette ik iedere maandag het koppel. Totdat ik ze op een maandag niet meer zag. Onmiddellijk begon ik als een uil om me heen te kijken. Op zoek naar een spoor van ze. ‘Hun’ bankje was leeg. Ook de maandag daarop zag ik ze niet, evenmin de maandag daarna… en daarna… Ook niet op alle andere dagen dat ik hier kwam. Midden in die drukte van koppels die lachend en zoenend op de foto gingen, voelde ik een kilte - al was het 40 graden warm op de heuvel. Iets wat mij dierbaar was geworden was uiteindelijk toch uit mijn handen geglipt. Het enige wat mij restte was mijn verbeelding.
Wijnfeest in Montmartre
Boven op de heuvel, tegenover de begraafplaats gewijd aan de heilige Vincent, vinden we de laatst overgebleven originele wijngaard van Parijs.
Kennelijk wordt er al 10.000 jaar wijn verbouwd. Het zou na water de oudste drank zijn die de mens kent. Sinds 1500 kent Montmartre, op de heuvel, een wijnproductie. Een typisch agrarisch dorp vol wijngaarden. 100 jaar geleden, in de jaren 1920, veranderde dat totaal in slechts enkele jaren tijd. Men stopte met de druivenoogst.
In 1929 wilde Parijs ook afscheid nemen van Le Clos Montmartre, het lapje grond naast de tuin van het huidige Musée de Montmartre. Een vriendenclubje stak er een stokje voor. Zij heetten Les Amis de Montmartre van het naburige Lapin Agile, het oranje cabaretje. Het allerlaatste stukje wijngaard bleef behouden. Even na 1930 werd de lange oogsttraditie van Montmartre beperkt verder gezet - ook wel La Goutte d’Or genoemd. Vrij vertaald De Gouden Druppel, zoals ook de belendende wijk heet, vlakbij bij Barbès. Ook dit jaar - voor de 90ste keer - wordt er weer geoogst.
Het feest wordt Fête des Vendages genoemd en hele massa’s komen af op dit festijn. 200.000 mensen is een bescheiden inschatting. Alleen Fête de la Musique en Nuit Blanche zijn grotere feesten in Parijs. Enkele jaren geleden, op een rustige zondagochtend liep ik met een groepje gasten door de straten van Montmartre, toen we plotseling nietsvermoedend in een processie waren terechtgekomen. Inclusief in kostuum gehesen locals.
De kwaliteit van de wijn die hier geoogst wordt laat vaak ten wensen over. Er is zelfs een gezegde hier: “C'est du vin de Montmartre. Qui en boit pinte en pisse quarte.” (Het is wijn uit Montmartre. Wie er een liter van drinkt, pist er 4 liter uit.) De wijngaard krijgt relatief weinig zon. Er wordt ongeveer 700 liter per opbod verkocht. De gemiddelde prijs per fles is 50 euro. Hoe komt het dat je zoveel per fles betaalt terwijl de smaak allerbelabberdst is? Het simpele antwoord is: liefdadigheid. De winst van de flessen komt onder andere terecht bij de oudere buurtbewoners. Zij overwinteren op deze opbrengst. Eerlijk is eerlijk: de kwaliteit van de wijn van Le Clos Montmartre wordt langzaamaan wel wat beter; ironisch genoeg door de klimaatwijzigingen en meer zon en hogere temperaturen in Parijs.
Zoals in Nederland tulpen worden vernoemd naar BN’ers, zo verbindt ook een Franse bekendheid ieder jaar zijn of haar naam aan de wijnproductie. Het beste jaar was schijnbaar 1996, het jaar van de populaire zangeres Dalida, van wie om de hoek van de legendarische wijngaard haar legendarische buste staat.
Het oogstfeest vindt dit jaar plaats tussen 11 en 15 oktober. Dat is dus nu!! Als je in Parijs bent kom even langs. Zo niet, volgend jaar: nieuwe oogst, nieuwe kans.
Sacre Coeur
De Montmartre tour is een van de mooiste tours in Parijs. Iedereen is gecharmeerd van de groene, rustige omgeving van de Moulin de la Galette, de luxueuze tuinen rond Avenue Junot, het pittoreske uitzicht vanaf het beeld van Dalida, la Maison Rose en de wijngaard. Hier heerst een bijna provinciale rust. En dan tot slot, omdat men het toch verwacht, duiken we de massa toeristen in. Eerst op Place de Tertre met zijn kunstschilders en dan als het ultieme eindpunt de Sacre Coeur. Altijd een storm na de stilte.
De Sacre Coeur is een moderne kerk. Het is amper ouder dan 100 jaar. (De Notre Dame is 750 jaar oud.) De Sacre Coeur was een antwoord op de bloedige Commune-opstand van 1871. De plek waar in de oudheid een Romeinse tempel stond ter ere van Mercurius, de god van de handel en de reizigers, stond in 1871 vol met kanonnen. Na de bloedige meiweek (zie de blog over Louise Michel, één van de vrouwen van Parijs) zijn die kanonnen weggehaald en heeft de Katholieke Kerk het initiatief genomen om er een basiliek te bouwen. De mensen ‘bekeerden’ zich en wilden hun gelovigheid laten zien door een godshuis neer te zetten.
Alleen… er was een gebrek aan geld. Met speciale acties en inzamelingen, werd 40 miljoen Franse frank bij elkaar gesprokkeld. Een opmerkelijk feit is dat het grootste deel bij de dames van ‘lichte zeden’ vandaan zou zijn gekomen. De Place Pigalle ligt op een steenworp afstand. Maar er is ook een andere lezing. Het parlement zou hebben ingegrepen en het project gefinancierd hebben. De basiliek werd zo een staatsaangelegenheid.
De bouw, die begon in 1885, verliep niet gemakkelijk. De heuvel was een gatenkaas vanwege de jarenlange geëxploiteerde kalkgroeven, met hun lange gangen en diepe putten. Deze moesten eerst allemaal worden dichtgegooid en versterkt voordat de fundamenten gelegd konden worden.
De vorm van de Sacre Coeur is herkenbaar uit duizenden: de architecten Abadie en Magne kozen voor een romaanse en Byzantijns bouwstijl met opvallende torens. De kerk wordt ook wel spottend de ‘zoete suikerbol’ genoemd. In de vierkante, 84 meter hoge, klokkentoren aan de achterkant van de basiliek hangt de ‘Savoyarde’. Een klok met een gewicht van 19 ton(!) en daarmee één van de grootsten ter wereld. En hoe klinkt die klok dan? Helaas zullen we het nooit weten. De fundering van het gebedshuis zou het begeven als de klokken zouden luiden.
Is de vorm al bijzonder, het merkwaardigste is toch wel de kleur. Of liever: de kerk is kleurloos. De muren blijven altijd opvallend wit. Zelfs na de decennialange luchtvervuiling. Hoe komt dat? Het materiaal van de Sacre Cœur bestaat uit travertijn, een vrij zachte en enigszins poreuze steensoort uit de grotten van even buiten Parijs (Seine-et-Marne). Travertijn is kalksteen en produceert bij regen een wit kalklaagje aan de buitenkant, waardoor de basiliek wit van kleur blijft. Dat is goed te zien op de plekken waar dat niet zo is. Aan de voorkant staan 2 gigantische standbeelden: de Heilige Lodewijk, de Middeleeuwse koning van Frankrijk, en Jeanne d’Arc. Door oxidatie zijn de oorspronkelijk bronzen beelden helemaal turquoise geworden. Daaronder zie je op witte muren zichtbare uitlopers van de blauwgroene beelden.
De Sacre Coeur was af in 1914, maar toen begon de volgende oorlog. Ze hebben uiteindelijk 5 jaar gewacht, tot 16 oktober 1919, voordat de basiliek werd ingewijd ter ere van het Heilige Hart van Jezus Christus. Je kan 24 uur per etmaal komen bidden. ’s Nachts wordt er een bed voor je opgemaakt en na ontwaken kan je gebruik maken van een ontbijtje. Als je een rechtgeaarde gelovige bent tenminste.
De anderen, vooral toeristen, plaatsen zich op de trappen ervoor, genietend van het uitzicht op oostelijk Parijs. Vooral op vrijdag- en zaterdagavond is het hier druk. Dat zie je vooral de ochtend erna aan het afval dat helaas niet wordt opgeruimd. Het is dan één groene, verstilde zee van blikjes en plastic verpakkingen. Vooral van een Amsterdamse bierbrouwer.
De man die door de muur kon lopen – Montmartre tour
Als je maar hoog genoeg op de heuvel van Montmartre klimt, kom je vanzelf een hele bijzondere man tegen: de man die dwars door muren kon lopen.
Zijn naam is Dutilleul. Hij koestert één unieke gave: door de muren lopen zonder hinder te ondervinden. In het dagelijkse leven is hij niet veel meer dan een vrijwel onzichtbare kerel. Hij maakt gebruik van zijn gave om zijn gehate afdelingshoofd gek te maken.
Op een bepaalde dag staat in de krant te lezen dat er banken zijn overvallen. De politie tast in het duister wie de dader zou kunnen zijn. De grijze kantoorklerk kan zijn gefrustreerde gevoelens niet onderdrukken en laat één keer zijn spierballen zien door toe te geven dat hij verantwoordelijk is voor deze diefstallen. Hij laat zich arresteren en zit opgesloten in de gevangenis van La Santé.
Dagelijks verlaat hij zijn cel om boeken te lenen uit de bibliotheek van de gevangenisdirecteur of hij gaat lunchen in het restaurant. In wezen heeft het ook geen zin om in de gevangenis te zitten voor iemand met zo’n gave als de zijne. Desondanks komt hij iedere dag trouw terug naar zijn cel. Tot op een dag. Dan laat hij per post aan de gevangenisdirecteur weten genoeg te hebben en voorgoed te verdwijnen.
Hij denkt erover om naar Egypte te vertrekken, maar wordt verliefd op een ongelukkig getrouwde vrouw die hij in de straten van Montmartre heeft ontmoet. Op een nacht, wanneer hij in de kamer van zijn verovering is, komt haar man onverwacht binnen. Hij weet niet hoe snel hij zich uit de voeten moet maken en probeert dwars door de muur te ontsnappen. Maar op dat moment gebeurt er iets onheilspellends. Want terwijl hij probeert door de muur te gaan komt hij vast te zitten. Op dit kritieke moment blijkt zijn gave hem plotseling te ontglippen.
De actie vindt voor velen plaats in Montmartre waar Marcel Aymé woonde. Dutilleul woont aanvankelijk in de rue d'Orchampt 75bis, maar na zijn ontsnapping uit de gevangenis vestigt hij zich in een appartement aan de Avenue Junot. Hij wordt verliefd op Rue Lepic. Het is uiteindelijk in Rue Norvins dat hij komt vast te zitten in een muur.
Dit laatste is zichtbaar gemaakt in 1989 door acteur en beeldhouwer Jean Marais, een vriend van de schrijver. In 1941, terwijl de stad zuchtte onder de bezetting van de nazi’s, schreef Marcel Aymé de roman Passe-Muraille (vrij vertaald: ‘door de muur gaan’). Dit verhaal speelde zich af bij hem om de hoek en is uiteindelijk een eigen leven gaan leiden. Iedere dag te bezichtigen, overdag of diep in de nacht, bij weer en wind, 40 graden warm of onder een dik pak sneeuw: je kan de man die dwars door de muur kon lopen altijd zijn handje komen geven.
Suzanne Valadon, de minnares van Montmartre (1865-1938)
De componist Eric Satie had weinig affaires in zijn leven. Maar in 1893, 27 jaar oud, was het raak. Hij ontmoette schilderes Suzanne Valadon. Na de eerste nacht samen vroeg hij haar ten huwelijk. Ze gaf niet toe, maar ging wel naast hem wonen. Satie was volledig betoverd door haar. Hij noemde haar Biqui en prees “haar lieflijke ogen, elegante handen, kleine voeten… alles wat ze in zich heeft.” Hij componeerde voor haar Danses gothiques, zij schilderde hem. Die weelde duurde 5 maanden. Toen was ze plots verdwenen. Al wat overbleef was “niets anders dan ijskoude eenzaamheid dat het hoofd opvult met leegte en het hart met smart”. Hij zou er nooit meer overheen komen.
Satie was niet de enige. De lijst met geliefden is lang, zo lang als de opeenvolgende treden omhoog naar de Sacre Coeur. Renoir, Toulouse Lautrec, Degas, Puvis de Chavannes… Wat was er toch zo onweerstaanbaar aan deze Suzanne Valadon?
Ze werd geboren op 23 september 1865 in Bessines. Op haar 5de nam haar moeder haar mee naar Montmartre. Zij ontvluchtte de provincie, omdat ze daar als alleenstaande moeder gestigmatiseerd werd. Suzannes vader was onbekend. Het rustige, lieflijke, idyllische dorp op de heuvel vol windmolens deed haar denken aan waar ze vandaan kwam. De jonge Suzanne voelde zich als een vis in het water in de straten van Montmartre, vol met prostituées en pooiers, kunstenaars en bohémiens. Opwinding lag op iedere kassei te glanzen.
Al als jong meisje droeg Suzanne de karaktereigenschappen in zich die zich later zouden uitvergroten. Toen ze zelf schilder was geworden en ze exposeerde in de Paris Salon stelde een meer academische collega met een gelijkende naam voor om elkaars schilderijen te signeren. Om wat opschudding te veroorzaken. Als antwoord kreeg hij van haar: ‘Dan kan jij ondertekenen met “merde” (rotzooi, troep).’ Suzanne was niet op haar mondje gevallen.
Ze was marginaal en rebels. Ze noemde zichzelf een duivel en gedroeg zich als een jongen met de charmes van een meisje. Suzanne was koppig, onafhankelijk en heetbloedig. Gevoelig, charmant en vol energie… Een fatale combinatie voor iedere man die op zoek is naar avontuur in zijn leven. Een ideaal medicijn om het bloed weer te laten stromen door de aderen die al bijna waren dicht geslipt. Suzanne was als champagne. Ze had grote blauwe ogen waarin je kon verdrinken en goudbruine krullen als de zon.
Op haar 11de begon ze met werken om haar moeder financieel bij te staan. Op haar 15de werd ze acrobaat in het populaire Molière circus. Maar een pijnlijke val uit de trapeze maakte snel een einde aan deze droom. Daarop ambieerde ze een carrière als kunstenares. En de snelst mogelijke manier om dat te worden was door te poseren. En zo stond ze vanaf haar 15de model voor schilderijen die nu in musea over de hele wereld hangen. Door dat modellenwerk wist ze zich binnen te murwen in kunstenaarssociëteiten waar ze anders geweigerd zou zijn. Onder andere Puvis de Chavannes, Pierre-Auguste Renoir en Henri Toulouse-Lautrec maakten van haar diensten gebruik.
Er was één die het serieus bedoelde: de Spaanse schilder Miguel Utrillo. Ze ontmoetten elkaar in Le Chat Noir. Zij was 15, hij 3 jaar ouder en hij viel onmiddellijk voor haar. Suzanne zei later over hem: ‘Hij stimuleerde mij, hij gaf me aandacht en moedigde me aan. De beste jaren van mijn jonge leven heb ik met hem beleefd: een klassiek artistiek en bohémien leven.’
Maar zoals het altijd in haar leven zou blijven gaan, was Utrillo niet de enige. Dat bleek wel toen hij Parijs verliet. Suzanne was zwanger. Alleen wist ze niet van wie. Ze vroeg aan Degas of hij de vader zou kunnen zijn. Zijn antwoord was kort maar vastberaden toen hij een blik wierp op het kind: ‘Die contouren? Die kan nooit van mij zijn!’ Vervolgens ging zij verhaal halen bij Renoir. De impressionist zei resoluut: ‘Die kleur? Nee, dat is zeker niet mijn kind!’ Toen kwam ze bij Utrillo uit. Hij wist het zeker: ‘Het kind is niet van mij, maar ik heb er niets op tegen om mijn naam te zetten onder een werk van Degas of Renoir.’ En zo kreeg het kind, Maurice, de naam van Utrillo mee.
Samen met een andere partner van haar, André Utter, haar zoon Maurice en haar honden en katten en een geit woonde ze in een groot huis dat nu dienst doet als het voor iedereen toegankelijke Musée de Montmartre – met een prachtige tuin naast de enige overgebleven wijngaard.
Maar ook deze relatie hield geen stand. De laatste jaren van haar leven voelde ze zich wat verloren zonder mannen om zich heen. Maar ze bleef doorschilderen. Haar werk wordt geprezen als openhartige studies van familierelaties, seksualiteit en ouder worden. Geheel in overeenstemming met haar levensloop. Een kunstcriticus schreef ooit: "Deze buitengewone vrouw ademt leven in alles wat ze schildert; ze is de vleesgeworden passie.”
In de Moulin Rouge
Bizar en huiveringwekkend. Zo kun je mijn ervaring met de Moulin Rouge gerust noemen. En het vreemde was: niet eens zozeer tijdens de show, maar vooral erna.
Op een zaterdagavond zat ik in de Moulin Rouge, aan de rand van Montmartre. Voor 120 euro krijg je een Cirque du Soleil-achtig spektakel voorgeschoteld. Én een halve fles champagne. Voor de liefhebbers is het een legaal, toeristisch buitenkansje om veel vrouwelijk schoon te bewonderen. Maar de legende zuigt iedereen naar binnen. Bussen lopen leeg zo de zaal in. Om negen uur en nog een keer om elf uur. Iedere avond weer.
Meer dan honderd danseressen huppelen monokini over het podium. Danseressen van over de hele wereld. Met allemaal een ding gemeen: een cup B. Ze worden er op geselecteerd. Na twee uur kun je geen borsten meer zien. Of je moet een onuitputtelijke liefhebber zijn!
Uiteraard ontbreekt de French Can Can niet. De rokken in de kleuren van de tricolore gaan omhoog en de rechterbenen slaan naar links en de linkerbenen naar rechts op de bekende melodie van Jacques Offenbach: taaa, tatata-taa-ta! Dat legendarische deel duurt amper drie minuten in een show van twee uur.
Naast de French Can Can kijken we ook naar adembenemende acrobatiek en een gevaarlijke slangenact. (Vooral als je te dicht bij het podium zit.) En het zijn die slangen die mij niet meer loslaten…
… Toen het cabarettheater in 1889 zijn deuren opende was Parijs uitgegroeid tot het decadente centrum van de wereld. Het was hetzelfde jaar waarin de splinternieuwe Eiffeltoren miljoenen bezoekers ontving op de Exposition Universelle (Wereldtentoonstelling). Het was een en al opwinding. Met het aantal bordelen in de stad kon je alle witte én zwarte vakjes van twee damborden vullen. Het was Belle Epoque!
Edward VII, de Engelse leisure king, kende de weg naar het bordeel Le Chabanais en de Moulin Rouge als zijn broekzak. Hoewel hij zijn broek vaker niet dan wel aan zijn aanzienlijke achterwerk had hangen. De grote vedettes van de Moulin Rouge heetten Jane Avril en Mistinguett. De beroemdste van allemaal luisterde naar de naam la Goulue (de gulzige). Een straatmadelief die niet op haar mondje was gevallen. Zij riep midden in haar act: “Champagne voor iedereen! Op kosten van Edward!”
In die eerste jaren lag er achter de rode molen een rijk gedecoreerde tuin. Met zelfs een reusachtige olifant! Aan zoveel extravagantie konden zelfs de Amsterdamse iT en Studio 54 in New York later nog een puntje zuigen. In zijn meer dan 130-jarige bestaan sloot de Moulin Rouge slechts één dag: op de uitvaart van zijn eerste uitbater: Charles Zidler, op 10 november 1897. (Dat was uiteraard voordat het bizarre jaar 2020 verscheen…)
… Ruim 120 jaar later zat ik in diezelfde zaal te kijken naar ongeveer 200 borsten, toen even later het volgende gebeurde. Er werd een bassin opgelicht met daarin vier boa constrictors. Een wulps jong meisje, nagenoeg naakt, dook in het bassin en begon te dansen en te knuffelen met die slangen. Tot zover niets aan de hand. Maar twee dagen later volgde een navrant staartje. Op maandag opende ik de krant en las dat niet het meisje maar de dresseur zelf gewurgd was door een van zijn eigen slangen! Hij kon het niet meer navertellen. En toch ondanks dit ongeluk spelen de boa constrictors nog altijd een rol in het programma. U weet wat ze zeggen in de entertainmentindustrie: The show must go on!
Voor meer Moulin Rouge oude stijl: Moulin Rouge (1952 Film) Can-Can Dance (HD) - YouTube
De vrouwen van Parijs: Amélie Poulain
Herinnert u zich deze nog-nog-nog-nog…? Die ene stomende scène in de Franse feel good-film Le Fabuleux Destin d’Amélie Poulain? Er kwam zoveel opgeklopte ontlading vrij dat de aarde leek te schudden in Montmartre. Er kwam zoveel energie vrij dat in de bar de lepeltjes in de glazen dansten. Er was zoveel gêne in de lucht dat Amelie de mensen alleen kon afleiden met de krachtige climax van het cappuccinoapparaat. Die scène dus! Dat toilet is gewoon zichtbaar. Sterker nog, u kunt die gewoon bezoeken èn gebruiken!
Ik kwam daar enkele jaren geleden achter. Bij toeval.
In Rue Lepic, één van de gezellige straten van Montmartre, staat een café dat het voornaamste decor is geweest voor de meest succesvolle Franse film van de afgelopen twintig jaar. Amélie Poulain, gespeeld door Audrey Tautou, dat meisje met dat zwarte halflange haar en die grote sprekende ogen, werkt daar als bediende. Ze is stil en verlegen, een tikkeltje op zichzelf, heeft haar familie en de provincie achter zich gelaten, en ze wacht op de (ware) liefde. Intussen om haar heen zijn ook andere types die zo hun verlangens en behoeften hebben. Zo is er de dame die tabak verkoopt in een apart hoekje van het café. Overigens vindt u in Parijs honderden van die punten waar in een apart hokje van het café tabak, krasloten en kauwgum worden verkocht. In de film zit tegenover zo’n tabac de hele dag een door vrouwen gefrustreerde klant. Daarvan zullen er in Parijs ook vast een hoop in het café zitten. Maar dit even terzijde.
Nu was ik op mijn verjaardag in deze bar, Café des Deux Moulins. Een stijlvol ingericht café uit de jaren vijftig. De sfeer is heel informeel, relaxed. Iedereen is welkom en het eten is lekker. Met mijn gezelschap genoot ik van een heerlijke lunch. Na een uur daar gezeten te hebben gingen we iets anders doen. Als ik ergens vertrek ga ik meestal preventief naar het toilet. Niets is zo vervelend om ergens onderweg te moeten. Dus ik maak aanstalten, loop het kleine vertrek binnen en… ik besef ineens waar ik ben. Ik zag mezelf heel intens in een filmdecor staan. Dit was hèt toilet. Ineens schoot als een Proustiaanse ervaring die ene scène mij te binnen. Dus hier hebben die twee, de tabaksvrouw en het frustraat samen… oké, natuurlijk gespeeld door acteurs… maar toch, niet minder overtuigend… U zult begrijpen, ik had ineens een heel andere beleving op het toilet.
Mocht u nu ook zoiets willen meemaken? Of zelf gewoon een stukje Franse filmgeschiedenis willen beleven? Twijfel dan geen moment en ga naar Rue Lepic. U kunt het café niet missen, want een hele grote foto van dé Amélie Poulain zuigt u naar binnen. (Overigens is het tabaksgedeelte sinds 2002 afgebroken.)
Als u de film nog niet kent dan heeft u heel leuk huiswerk te doen voordat u naar Parijs komt. Amelie Poulain is zeker de moeite waard: het verhaal is onderhoudend, de diepere laag grijpt je naar de keel (hou de tissues in de buurt als u van verfijnde emotie houdt), de prent is prachtig gefilmd, vol met warme kleuren en een subliem shot bij Canal Saint-Martin. De muziek is even legendarisch en duizenden keren gekopieerd. En natuurlijk is er Amélie Poulain zelf. Ergens woonachtig in het doolhof dat Parijs heet. Deze rol schoot actrice Audrey Tautou naar het sterrendom, ze stond zelfs naast Tom Hanks in de Da Vinci Code. Ook die film speelt zich grotendeels af in Parijs.
De film Amélie Poulain gaf een nieuwe impuls aan de Franse filmindustrie èn aan de Parijse romantiek zoals wij die het liefste zien. Tegendraads en gecompliceerd. Helemaal van nu, maar toch met een vleugje melancholie.
Trump in mijn tour
Komende week kiezen de Amerikanen hun president voor de komende 4 jaar. Die verkiezing leeft ook in Frankrijk. Vorige week werd bijvoorbeeld iedere dag op het Franse journaal een reportage uitgezonden over de stemming in Florida, een zogenaamde swing state. Een staat vol pensionado’s waar de uitslag allesbehalve vast staat. Iedere dag een reportage over vooral 70-plussers die elkaar het leven zuur maken, omdat ze óf pro-Joe Biden zijn óf door willen gaan met nogmaals 4 jaar Donald Trump. Er was zelfs een shot te zien van ouderen die vergaderden met een eettafel vol vuurwapens! Dat recht is namelijk verankerd in de grondwet.
Terug naar Parijs. De Franse diplomatieke verhouding met Donald Trump is de laatste jaren op z’n zachtst gezegd: behelpen. Emmanuelle Macron, onze president, probeerde aanvankelijk goede maatjes te worden met Trump. Maar ja, voor een vriendschap heb je twee personen nodig en Trumps persoonlijkheid is voer voor psychologen. Uiteindelijk is er een soort onbeholpen haat-liefde relatie uitgerold. Trump kwam meestal één keer per jaar langs in Parijs. Zoals bijvoorbeeld in 2019 voor 75 jaar D-Day, de herdenking van de bevrijding van Europa op de stranden van Normandië. Trump sliep dan met zijn vrouw in de Amerikaanse ambassade, pal naast het Élysée, waar Macron met zijn vrouw Brigitte woont.
Trump was danig onder de indruk van Brigitte. ‘Voor haar leeftijd ziet ze er nog goed uit’, complimenteerde hij haar op een manier die kenmerkend is voor hem. Deze onverbloemde taxatie van Brigitte sprak hij overigens al uit nadat de Trumps twee jaar daarvoor te gast waren geweest op het défilé op Quatorze Juillet. U weet wel, die optocht waarbij militaire voertuigen en de brandweer en de politie Place de la Concorde passeren en de straaljagers over de stad razen met de tricolore uit de uitlaten.
Trump was niet alleen onder de indruk van Brigitte, maar ook van het défilé. Hij wilde ook zo’n parade invoeren in de Verenigde Staten, namelijk op 4 juli, de Amerikaanse nationale feestdag. 10 dagen vóór de Franse tegenhanger. Plannen die trouwens (nog) niet helemaal uit de verf zijn gekomen. De belangstelling was evenredig aan die van zijn inauguratie in 2017 en bleef ver achter bij zijn verwachtingen.
Wat Trump wèl is gelukt, is dat hij een oprechte ruzie veroorzaakte in een van mijn tours. Het was op een heel fijn pleintje in Montmartre dat het onmogelijke gebeurde. Montmartre staat bekend om zijn street art. De wijk hangt ermee vol. Vaak worden creaties van lokale kunstenaars in hun ateliers voorbereid en daarna op de muren van Montmartre geplakt. Street artists reageren constant op elkaar. Het komt voor dat ik drie dagen achter elkaar een tour geef in Montmartre. Dat klinkt misschien repetitief, maar het is absoluut geen straf om dat te doen. Want iedere dag is er iets nieuws te zien. Vorig jaar hing er een heel bijzonder stukje street art op Place Émile-Goudeau: het gezellige, boomrijke plateau bij het oude atelier van Picasso, Bateau Lavoir. Doorgaans erg druk, vooral op het terras met een prachtig zicht op Parijs.
Vroeger hing halverwege de tour een beeltenis van Barack Obama. Als wij Obama passeerden wist ik door de reactie van mijn gasten meteen wat hun politieke kleur was: rood of blauw. Ik wist meteen wat voor vlees ik in de kuip had en daar kon ik dan mijn woorden op aanpassen. Of wijselijk zwijgen. De meeste street art gaat tijdelijk mee en Barack Obama was na enkele maanden vervallen. Zomer 2019 hing er even verderop ineens een andere president: Donald Trump. Een street artist had hem flink onder handen genomen. Donald Trump had een Donald Duck-masker op. Of was het nu andersom?
Als we arriveren bij die spotprent zijn de reacties meestal niet van de lucht. Vorig jaar volgden twee koppels uit de Verenigde Staten mij in de tour. Die liep op een bepaald moment volledig uit de hand. Eén koppel was absolute Trump-aanhangers, terwijl het andere koppel niets van hun president moest hebben. Zij waren geen fan van zijn beleid en in hun ogen verdeelde hij ook het land. Dus die gingen met elkaar volop in discussie op een druk Place Émile-Goudeau. De situatie verhitte zodanig dat een van de mannen boos wegliep. O jee! dacht ik. Dus ik achter die man aan: ‘Are you okay, sir? Are you able to continue the tour with us, please?’ Uiteindelijk wist ik hem te kalmeren; hij was immers op vakantie. Gelukkig gold ook voor hem dat Parijs uiteindelijk een pleister op de wonde kan zijn.
U ziet: in Parijs hebben wij zo onze eigen redenen dat na de verkiezingen de tweedeling in Amerika weer snel enigszins oplost.
De man die met zijn hoofd in zijn handen liep
Een van merkwaardigste hoogtepunten in Montmartre is de man die met zijn hoofd in zijn handen loopt.
Goed verscholen, vlakbij de buste van Dalida (wat een combinatie), vinden we een standbeeld van een heilige. Het statue staat in een square, een klein parkje, met een prachtig uitzicht op een van twee overgebleven molens van Montmartre. Het standbeeld stelt de Heilige Dionysius van Parijs voor. De eerste bisschop van de stad en een van de oudste verhalen over Parijs.
We schrijven 250 na Christus. De Romeinen zijn de baas in Parijs. Iedereen die Astrix en Obelisk heeft gelezen weet dat Parijs toen Lutetia heette. Dionysius stichtte de eerste houten kerk in Lutetia, op de plek waar later de Notre Dame werd gebouwd. Alleen de bisschop had een probleem, een grandioos probleem: het christendom was (nog) illegaal. Dat zou pas in 313 veranderen met het Edict van Milaan door de Romeinse keizer Constantijn. Dat was voor onze vriend dus zo’n 60 jaar te laat.
Dionysius werd ter dood veroordeeld. De onthoofding vond plaats op een heuvel ten noorden van Lutetia. Zoals gebruikelijk door de zwartkracht viel het hoofd op de grond en rolde enige meter verder. Maar wat gebeurde er daarna?! Iets wonderbaarlijks! Want tegen de natuur in, zakte het lichaam niet op de grond neer. Nee, de bisschop pakte achteloos zijn hoofd op en waste het in de dichtstbijzijnde fontein. Vervolgens nam hij zijn hoofd in zijn hand en als een gps liep hij nog enkele kilometers verder. En toen viel hij uiteindelijk neer op de plek waar hij begraven wilde worden.
Een boerin was zo netjes om dat te doen. Op dat graf werd rond 480 een basiliekje gebouwd. Dat werd een bedevaartsoord waaromheen een stad begon te groeien. Vanaf Clovis in de zesde eeuw tot aan de Franse Revolutie (1789) zijn vrijwel alle Franse koningen in die basiliek begraven. Dat is me nogal een lijst! (In de bijbehorende abdij ontstond ook nog eens de gotische bouwstijl, maar dat is weer een ander verhaal.) Het stadje kreeg de naam van de heilige martelaar: Saint-Denis. Nog altijd bezoeken jaarlijks duizenden en duizenden toeristen de kathedraal van Saint-Denis even ten noorden van Parijs.
De bisschop kreeg niet één plaatsnaam naar zich vernoemd, maar liefst twee. Als je de naam Mont-martre ontleed dan betekent dat letterlijk de 'martelaarsberg' (martyr). Nou ja, laten we niet overdrijven. Met een hoogte van honderddertig meter is het eerder een heuveltje. En wie was dan die martelaar? Inderdaad, dat was onze Saint-Denis, de heilige Dennis!
Een standbeeld van de man is niet enkel te vinden in de square naast de buste van Dalida, maar ook op een andere prominente plek in Parijs. Op het linker portaal van de Notre Dame staan acht heiligen in de deur uitgehouwen. Een daarvan is onmiskenbaar Saint-Denis. Te herkennen uit duizenden: hij houdt altijd het hoofd in zijn hand.
Als u dit verhaal nogal ongeloofwaardig vindt klinken, wil ik u graag het volgende meegeven. Want u bent niet de enige. Dit fabuleuze verhaal over Saint-Denis en zijn hoofd gaat er kleine kinderen in als zoete koek. Tieners daarentegen kijken me sceptisch aan. Dan probeer ik ze altijd mee te geven: “Met een beetje fantasie wordt Parijs nog veel mooier dan het al is.” 😉