Maison Gainsbourg: de opening van een tijdcapsule 

In oktober 2021 schreef ik het volgende in een blog over Serge Gainsbourgs huis: “Als u wilt leid ik u langs dit gebouw. Op nummer 5 is de woning uit duizenden te herkennen: de gevel is één grote muurschildering van street art met Serges beeltenis en andere referenties aan zijn oeuvre. De deuren zijn sinds zijn overlijden hermetisch gesloten gebleven. Het interieur is nog exact in dezelfde staat als in maart 1991. Niets is veranderd. Een tijdcapsule. Dochter Charlotte Gainsbourg - in Frankrijk net als haar charmante moeder nog altijd een graag geziene gast in de media omdat ze allebei opmerkelijk evenwichtige persoonlijkheden hebben - laat de poorten gesloten. Meer dan eens is ze gevraagd of het huis geen museum kan worden. Tot op heden is het er niet van gekomen. Als we voor de deur staan blijft het grote mysterie ons in zijn greep houden. Ook voor menig gast tijdens mijn privétours. De dag dat het gebouw openbaar zal worden gesteld komt iedere dag een dagje dichterbij. En toch is diezelfde dag uitgesteld tot begin 2022.” 


Begin 2022 werd om precies te zijn maart 2022. Maart werd mei, dat vertrouwde een verantwoordelijke bouwvakker mij toe toen ik met een groepje belangstellenden voor het huis stond. Mei werd… 2023. Begin van dat jaar werd er groot aangekondigd: september 2023 gaat Maison Gainsbourg open. Als alles goed gaat tenminste. Want als echte chansonliefhebber heb je uiteraard het nieuws over Jane Birkins overlijden meegekregen. Hopelijk is de periode tussen haar dood (juli) en de opening in september lang genoeg om de ouverture niet opnieuw uit te stellen. 


Als het eenmaal open gaat wat staat ons dan te wachten? De woning in de Rue de Verneuil, die uit voormalige stallen bestond, was Serges thuisbasis van 1971 tot aan zijn dood in 1991. (Jane woonde er tussen 1971 en 1980.) Hij kocht het huis omdat hij ooit verliefd was op Juliette Gréco die in dezelfde straat woonde. Sinds zijn dood is er niets veranderd. Sigaretten in de asbak, geopende flessen rode wijn: het decor lijkt bevroren in de tijd en wekt de indruk dat de artiest met de mompelende stem elk moment kan arriveren, zijn onafscheidelijke Gitane in de mond. 


Het huis was eigenlijk al een museum terwijl het jonge gezin er nog woonde. Jane: ‘Het was ook zo dat we al die jaren in een huis woonden waar we niets mochten aanraken. Helemaal niets. De kinderen mochten de piano niet beroeren. Een van de eerste dingen die ik deed toen ik (Serge) verliet, was een piano kopen zodat Charlotte les kon krijgen. Het was alsof je in een museum woonde. Het voelde alsof ik de uitgekiende rangschikking verstoorde van wat toch vooral cadeaus waren die ik hem had gegeven. Maar als het eenmaal stond, mocht je het niet meer verplaatsen. Alleen in de kinderkamers mochten we dingen veranderen. De keuken? Natuurlijk niet. De slaapkamer? Natuurlijk niet. Hij kwam mijn vertrek controleren om te zien of het er opgeruimd was.’ 


Sinds de deur in maart 1991 definitief is dichtgegaan, baadt het huis in bevroren tijd. En nu laat dochter Charlotte het huis van haar jeugdjaren achter zich door het publiekelijk open te stellen. Nadat ook haar moeder is overleden. Dat laatste was niet gepland, zoals je in de inleidende alinea van deze blog kan lezen, maar het is wel de speling van het lot geworden. Of was dat eindeloze uitstellen een voorteken? Ik ga er niet over speculeren. 


Wat mogen we verwachten volgens de promotiefolder? We krijgen inzage in niet eerder gepubliceerde, gedigitaliseerde archiefstukken, evenals persoonlijke schatten die de chansonnier zelf heeft verzameld. Doordat het huis relatief krap is, zullen bezoekers geleid worden in kleine groepen. Een bezoek duurt zo’n 30 minuten. 


Voor de echte liefhebber die zijn kennis wilt uitdiepen of gewoon een leuk souvenir mee naar huis wil nemen is er de museumboetiek. Hier vind je naslagwerken, biografieën en ook reproducties en posters van de zanger. 


Tot slot nog een bijzonder extraatje: Le Gainsbarre. Deze aparte ruimte, genoemd naar Gainsbourgs verlopen, alcoholische alter-ego uit zijn nadagen, zal een pleisterplek worden voor de fans: overdag een café en 's avonds een pianobar. Een podium voor allerlei soorten amusement. En een knipoog naar de koning van de woordspelingen: Gainsbar(re). Heb je ‘m door? 😉

Tour de Chanson : Françoise Hardy

Mysterieus en meisjesachtig. Ook voor de jonge Bob Dylan had Françoise Hardy een magische uitwerking. Door die magie werd ze in de jaren ’60, toen alles mogelijk leek, in Frankrijk gepresenteerd als het antwoord op de Beatles. Een meisje van 18 versus een mondiale wervelstorm. Er zijn er voor minder uitgevallen en nooit meer opgestaan. 


Maar Hardy handhaafde zich. Glansrijk. 


Met haar chansons mélancoliques over relationele twijfels en angsten was ze eigenlijk eerder de Franse evenknie van de eveneens betoverende en bovenmatig ontwikkelde Marianne Faithfull. En net als Faithfull kwam ze uit de gegoede bovenklasse. Hardy werd geboren in het 9de arrondissement, toonbeeld van de 19de-eeuwse bourgeoisie. Haar vader was een fabrieksdirecteur. 


Hardy debuteerde op 18-jarige leeftijd met het dromerige, zelfgeschreven Tous Les Garçons et Les Filles. In dat liedje ontpopte ze zich als een observator en een loner die, terwijl alle meisjes en jongens elkaar vinden, alleen achterblijft. Koren op de molen van alle meisjes die zich met haar konden identificeren en van de jongens die ervan droomden om haar verloren tijd op te vullen. Ze zou er zelf later over vertellen: “Ik voel me absoluut niet aangetrokken tot het vrolijke. Eigenlijk ben ik op zoek naar schoonheid. Schoonheid in kunst komt vaak voort uit verdriet. Zoals (schrijver en dichter) Alfred de Musset zei: ‘De meest wanhopige liedjes zijn de mooiste.’” Het lied en de verschijning van Hardy, in een oogverblindend zwartwitjurkje, sloegen in als een bom. Binnen enkele maanden waren 500.000 exemplaren van de single verkocht. 


Hardy’s carrière was gelanceerd. Ze werd een stijlicoon voor studentes. Françoise ging letterlijk de hele wereld over. Zoals in Scheveningen op het beroemde Grand Gala Du Disque 1963. (Inderdaad, die editie met Godfried Bomans en dat ‘ene been van Marlene Dietrich’.) Omdat de mens nu eenmaal van overzicht houdt, behoorde Hardy voor een tijdje bij de stroming ye-ye. Net als de Sixties was dit genre jong, snel en wild. Johnny Hallyday, Claude François, Christophe. De Beatles - daar heb je ze weer - echode in She Loves You hetzelfde: ‘yeah, yeah, yeah!!’ Half jaren ’60 omarmde ook Serge Gainsbourg deze popstroming. Hij schreef in mum van tijd tientallen lichte liedjes voor evenveel jonge artiesten die overal vandaan leken te komen. Hij vertaalde een Engelstalig liedje It Hurts To Say Goodbye – ooit nog gezongen door Vera Lynn. Het resultaat Comment Te Dire Adieu betekende voor Hardy in 1969 een terugkeer in de hitparade. (Een volgende generatie leerde het nummer in de jaren ’80 kennen door de kopstem van Jimmy Somerville.)


De titel van Comment Te Dire Adieu werd toepasselijk toen ze een relatie aanknoopte met Jacques Dutronc, de cynische prins van de nieuwe generatie. Zelfs uiterlijk hadden de twee iets van elkaar weg, aan de buitenkant leken ze een prachtkoppel. Maar Dutronc was een onpeilbare womanizer immer gehuld in een fluweel pantser van ironie en verfijnde viriliteit. Dat leverde een relatie op van afstoten en aantrekken. Het zou in 1981 een levenslange verbintenis worden door een huwelijksbezegeling. Hoewel ze na verloop van tijd gescheiden gingen leven – zij in Parijs, hij op Corsica – is het paar nooit officieel uit elkaar gegaan. 


De jaren ’70 kenden voor Hardy een valse start. Maar 1973 betekende een triomfantelijke keerpunt. Nadat ze was bevallen van haar zoon Thomas ging ze de studio in. Het resultaat was één van haar indrukwekkendste prestaties: Message Personnel. De diepgaande compositie met prachtige melodieën was geschreven door Michel Berger, de latere echtgenoot van zangeres France Gall. Hardy schreef (een deel van) de tekst die over miscommunicatie in een liefdesrelatie en door merg en been gaat. In Huit Femmes deed actrice Isabelle Huppert het nog eens dunnetjes over. Huppert speelt in die film een stekelig en gesloten karakter. Het lied leek haar op het lijf geschreven.


Ook in Nederland liet Message Personnel zijn sporen achter. Uit onverwachte hoek. Willeke Alberti had midden jaren ’70 er een hit mee. Ze gaf er de kenmerkende Willeke Alberti-achtige wending aan met een vertaling: Als Je Komt Dan Zal Ik Thuis Zijn. Dat was in de periode dat ze als Rooie Sien hoge toppen bereikte met Telkens Weer


… En zo, voordat ik er erg in heb, staat mijn blog vol met mooie liedjes...

Tour de chanson : Maurice Chevalier (1888-1972)

Zoals Édith Piaf de jonge zanger Yves Montand introduceerde en ontgroende in het ‘vak’, zo deed Minstinguett dat een generatie eerder met Maurice Chevalier. De zanger was geboren aan de oostkant van Parijs, in Ménilmontant, een artistieke voedingsbodem voor jong zangtalent.


We hebben het over de jaren 1920. De Eerste Wereldoorlog, waar Chevalier actief aan deelnam, werd zo veel mogelijk verdrongen in een eindeloos feestgedruis: les années folles. Doldwaze tijden. De rumoerige, rokerige caféconcerten van Aristide Bruant waren vervangen door music-hall: revue in theaterzalen waarin ernstige chansons werden afgewisseld met het lichtere werk. Denk aan de Folies Bergère – nog altijd in volle bedrijvigheid. In deze tijd deed ook de showbizztrap zijn intrede. Net als glamour en glitter, zoals dat tot op de dag van vandaag volop wordt geëxploiteerd - van Hollywood en Las Vegas tot in Aalsmeer. 


Chevalier viel samen met zijn decor. Met zijn eeuwige glimlach werd hij de ultieme idealisering van la douce France. Hij verpersoonlijkte de zonnige zorgeloosheid, gekleed in smoking en met zijn onafscheidelijke bolhoed, bij voorkeur van stro. Momo werd zijn bijnaam en Momo werd onwijs populair in de Hexagone, zoals de Fransen hun land liefelijk noemen. Het melodieuze Valentine werd een gigantische hit. In Valentine, een komische herinnering aan de eerste geliefde, zingt Chevalier dat hij genoot van haar kleine voetjes en haar kleine tietjes. Petons rijmt nu eenmaal op tétons


De volgende stap was de cinema. Hij begon hiermee een Franse traditie van chansonniers die ook een filmcarrière uitbouwden. Johnny Halliday, Charles Aznavour, Jacques Brel en Patrick Bruel zouden hem volgen. 


Ook zijn volgende stap was een logische: een doorbraak in het buitenland. Édith Piaf was misschien wel de grootste maar zeker niet de eerste internationale ster uit Frankrijk. Die eer was weggelegd voor Mistinguett. En in haar kielzog drong ook Chevalier door tot de Amerikaanse markt - met name in Hollywood. Hij werd in de jaren ’30 het stereotype van de Franse acteur die Engels sprak met dat typische, charmante accent. Een hoogtepunt was zijn verschijning in de filmklassieker Gigi uit 1958. Hij zingt daarin een lied dat nu de wenkbrauwen doet fronsen: Thank Heaven For Little Girls. Over de ontluikende beloften van tienermeisjes, maar zodanig voorgesteld dat het makkelijk verteerbaar was voor het mainstream publiek uit het gouden Hollywood-tijdperk. 


Onvermoeibaar ging hij tot op hoge leeftijd door met luchtige liedjes. En het publiek bleef hem omarmen. Eén keer gleed hij (figuurlijk) bijna uit. In de Tweede Wereldoorlog. Tijdens een fotosessie voor het controversiële Vichyregime dat samenwerkte met de nazi’s. De ster van het volk wist zijn huid te redden door de Joodse familie van zijn vrouw te beschermen. Zijn optredens voor de nazi’s verzorgde hij in ruil voor de vrijlating van Franse soldaten. Met wat kunst- en vliegwerk wist hij zijn status van vóór de oorlog terug te winnen door ten tijde van de bevrijding Fleur de Paris op te nemen. Een lied dat overloopt van vaderlandsliefde. Hij wist aan vervolging te ontkomen door – tegen zijn natuur in - lid van de Franse communistische partij te worden. Met dank aan de invloedrijke dichter en communist Louis Aragon. 


Of anders uitgedrukt: het geheim van een lange carrière is wendbaarheid. Je moet niet té principieel door het leven gaan om aanhoudend succes te oogsten. Zo stond in zijn nadagen, toen hij al bejaard was, Chevaliers antenne voor wat populair was nog altijd aan. Hij coverde de Beatles. Uit zijn mond verschoot Yellow Submarine spontaan van kleur; de onderzeeër werd ineens groen: Le Sous-Marin Vert


Maar teveel (geveinsde) lichtheid kan een mens ook breken. Maurice leed levenslang aan depressies. In 1971 ondernam hij een zelfmoordpoging. Die mislukte. Hij zou niet meer de oude worden. Het nieuwe jaar begon voor hem met een fatale hartstilstand.  

 

Informatie deels ontleend aan: Bart van Loo, Chanson.

Tour de Chanson: François Villon in zijn meest uitzichtloze moment 

In het jaar waarin Jeanne d’Arc op de brandstapel door de vlammen werd gebeten, 1431, zag elders in het land een jongen het levenslicht. Zijn naam was François de Montcorbier. Hij zou de geschiedenis ingaan als François Villon. Een vechtersbaas en een dief. En één van de grootste dichters uit de Franse cultuur.


Zijn ontmoeting met de geschiedenis viel op het moment dat hij de dood in de ogen keek. 


De misdaad leek in zijn genen te zitten. Zo zou hij in 1455 betrokken zijn geweest bij een moord op een priester. Hij werd opgepakt maar wist zich dankzij bemiddelingen aan zijn straf te onttrekken. Een jaar later zou hij verantwoordelijk zijn geweest voor de diefstal van 500 gouden daalders uit het College van Navarra. Het werd hem te heet onder de voeten en hij verliet Parijs. Enkele jaren later kwam hij wegens diefstal in de kerker van het bisschoppelijk paleis van het provinciale Meung-sur-Loire terecht. Koning Lodewijk XI verleende hem gratie. In 1461 keerde hij weer eens terug naar de hoofdstad, waarna hij opnieuw in de kraag werd gevat voor een overval, maar even snel stond hij weer op straat. Opnieuw verbannen. Enfin, de lijst van criminele feiten is eindeloos. Maar zoals Luc Santé schrijft: ‘Zijn strafblad heeft het respect voor zijn literaire talent nooit in de weg gestaan.’


In 1452 behaalde hij een graad in de theologie. Maar liever zat hij in de kroeg. In de tussentijd schreef hij gedichten. In 1462 raakte Villon in Rue Saint-Jacques betrokken bij een straatgevecht waarbij een pauselijke notaris doodgestoken werd. De verdenking viel op de recidivist François Villon. Ditmaal was de maat vol en werd hij veroordeeld tot de strop. Er was geen ontkomen aan. 


Naar alle waarschijnlijkheid zat hij vast in Grand Châtelet (de huidige Conciergerie), op Île-de-la-Cité langs de Seine. In de Middeleeuwen was dat de beruchtste gevangenis van het land. Als Villon langs de tralies naar buiten keek was zijn uitzicht er één op een gigantische galg. Op de plek waar het huidige Hôtel de Ville ligt. In het ancien regime bestonden galgen uit enorme complexen van verdiepingen waaraan makkelijk tientallen lijken hingen te bengelen. Die bleven daar hangen totdat de raven en andere vogels het vlees van de karkassen hadden opgepeuzeld. Dit was letterlijk en figuurlijk Villons vooruitzicht.


Dit beeld bracht hem de inspiratie voor het gedicht dat nog altijd wordt geanalyseerd en gedeclameerd op Franse middelbare scholen: La Ballade des Pendus (De Ballade van de Gehangenen) ook wel bekend onder de naam Frères Humains. Dit gedicht laat niets aan de verbeelding over, ook niet in de vertaling: “U ziet ons met vijf, zes vastgehaakt/ Ons vlees, dat wij te zeer zijn blijven smeren/ ging al te gauw verrotten en verteren/ Van hier en daar, zoals de winden keren/ blijven we naar hun luimen balanceren/ terwijl de vogelbekken ons doorzeven.” 


Tot op de dag van vandaag zijn velen geraakt door deze woorden die door merg en been gaan.
Verschillende chansonniers hebben zich laten inspireren door La Ballade des Pendus. Jacques Douai, Monique Morelli, Léo Ferré, Serge Reggiani hebben er hun draai aan gegeven. Op school komt iedere Franse leerling er minstens één keer in zijn leven mee in aanraking. 


Een ander gedicht dat hij in zijn donkerste dagen schreef was een kort persoonlijk grafschrift: “Ik ben François, wat me bedrukt/ Geboren in Parijs bij Pontoise/ En door het touw van een el lang/ zal mijn hals weten wat mijn achterste weegt.”

 

Nadat het verdict viel ging Villon in beroep. Het doodsvonnis werd op 5 januari 1463 herroepen en omgezet in een verbanning van 10 jaar. Villon vroeg de magistraten 3 dagen uitstel. Die kreeg hij en als een dief in de nacht maakte hij zich uit de voeten. Sindsdien is niets meer van hem vernomen...

Informatie deels ontleend aan: Bart van Loo, Chanson.

Bij het overlijden van Jane Birkin

Jane Birkin is overleden. Ze was 76 jaar. Hier in Frankrijk wordt er breeduit over geschreven. 


Haar relatie met Serge Gainsbourg is niet over het hoofd te zien. Hun ontmoeting is een anekdote waard. Jane Birkin was een meisje uit Engeland dat samenviel met Swinging London van eind jaren ‘60. Zij was op de vlucht met een baby op de arm nadat haar man haar in de steek liet.

Daarom vinden we haar in 1968 in Parijs voor de auditie van een Franse film. Birkin: “Ik herinner me dat ik tijdens de taxirit naar de studio steeds dacht: als ik nu maar een ongelukje kreeg, een been brak, of een vinger ofzo, iets waardoor ik niet naar die auditie zou hoeven, met die vreemde taal die ik niet verstond. Terwijl ik op mijn beurt wachtte, hoorde ik een ander meisje alle dialogen prachtig opzeggen en ik dacht: zij is de perfecte kandidaat. Dat was Marisa Berenson. Maar Pierre Grimblat (de regisseur, PP) wilde mij voor de rol.”

Zodoende ontmoette zij Serge: “Ik vroeg hem ten dans. Serge had gewacht op un slow zodat hij hetzelfde verzoek tot mij kon richten. En hij stapte op mijn tenen! Ik was zo verbaasd. Ik dacht: deze elegante, arrogante, schijnbaar zelfbewuste man kan niet dansen. En toen realiseerde ik me dat dat kwam omdat hij eigenlijk verlegen is. Hij leek zo wereldwijs, maar tegelijkertijd was hij erg kinderlijk. Vervolgens nam hij me mee naar een nachtclub – naar alle Parijse nachtclubs, tot zes uur ’s ochtends. We bezochten Madame Arthur waar zijn vader vroeger piano speelde voor travestieten, die allemaal op ons af kwamen en Serge kusten en zeiden: ‘Ooh chéri, hoe gaat het?’ Daarna dacht ik dat hij me zou meenemen naar het huis van zijn ouders, zoals een nette jongen betaamt. Maar nee, hij nam me meteen mee naar het Hilton, waar ze hem vroegen of hij zijn gebruikelijke kamer wilde. Ik was ontzet, dit leek het zoveelste nummertje op een gehuurde matras te worden. Terwijl we met de lift naar boven gingen, trok ik smoelen naar mezelf en dacht, oef, hoe heb ik er nou weer zo’n zootje van kunnen maken. Ik ging naar de badkamer. Ik probeerde mezelf een beetje op te kalefateren en er uit te zien alsof zulke dingen heel gewoon voor mij waren. Toen ik weer in de slaapkamer kwam sliep hij. Daar lag hij, hij had zo veel gedronken dat hij half buiten westen was geraakt. En ik was zo opgelucht! Ik ging terug naar mijn hotel met Kate en de luiers die buiten in de wind wapperden, waardoor het hotel een beetje op een buitenwijk van Napels leek – en mijn eer was gered.”


Uiteindelijk kwam het goed tussen die twee en nam het koppel zijn intrek in Rue de Verneuil. Het huis werd hun uitvalsbasis in de jaren ’70, het decennium waarin ze vrijwel wekelijks op de covers van de tijdschriften schitterden. Tijdens onze Tour de Chanson passeren we natuurlijk hun huis en vertellen we nog meer verhalen over Jane en Serge.

Geciteerd uit: Sylvie Simmons, Gainsbourg.

Tour de Chanson: Le Temps Des Cerises

“Een liefdeslied, dus een revolutionair lied. Een revolutionair lied, dus een liefdeslied.” Met deze woorden introduceerde Juliette Gréco altijd haar laatste liedje van de avond: Le Temps Des Cerises


Gréco was niet de eerste die het lied vertolkte en ze was niet de laatste. In 1866 schreef Jean-Baptiste Clément de tekst. Over een meeslepende liefde uit de tijden van de eerste warmtebriezen na een kille winter. Ontdooiing na een periode van eenzaamheid die leidt tot nieuwe verbinding. In het lied is de verbinding vooral de gedeelde herinnering aan die liefde uit het kersenseizoen, toen de bomen prachtig in bloei stonden: wit, roze, lila… Je hoeft maar voor je te kijken met het Louvre in de rug en je weet wat ik bedoel. In dit lied is het altijd april, Parijs nog een tintje mooier. 


Clément was 40 en arm. Op een dag bood hij componist Antoine Renard zijn tekst. Renard schreef er een melodie op, gewoon omdat dat zijn broodwinning was. Een beetje zoals Harry Bannink. Of Burt Bacharach. Die gaan ‘s morgens naar hun werk en tegen de lunch of het avondeten hebben ze weer een liedje af. Zo werd er weer een Frans liedje geboren. Dat gebeurde wel vaker.

 


5 jaar later zou de wereld veranderen. Althans dat was de bedoeling, als het aan de eerste communisten had gelegen die vanaf Montmartre een ander regime wilden installeren. De Commune werd misschien wel de meest tot de verbeelding sprekende revolutie. Met duizenden doden in een hele korte periode is het bijna immoreel om te stellen dat de Commune iets romantisch heeft. Maar dat heeft het wel – in mijn ogen. Het zal met de tijd te maken hebben. Het moderne leven deed zijn intrede, de uitvindingen, technologie en nieuwe opvattingen. De impressionisten, Karl Marx, Eiffeltoren, Vrijheidsbeeld, Sacre Coeur, Moulin Rouge… waren er al of zouden binnen 20 jaar hun opwachting maken. Met je neus naar het verleden is die tijd bijna te ruiken, zoals een oud, broos boek of landkaart. Op bruin, grof gesneden papier gedrukt. 


De romantiek van de Commune is vergelijkbaar met de vrijheid die wij genoten hebben in de jaren 1960-1990 en die nu of vanzelfsprekend lijkt of juist op z’n retour. We noemen dat nu rock ‘n’ roll en rebelsheid. De soundtrack van de opstand destijds in de lente van 1871 was Le Temps Des Cerises. Iedereen floot of zong het lied van Clément… inderdaad met de kersenbloesem in bloei. Het lied brak door onder moedige en weemoedige omstandigheden. Het openbreken van een stormachtige liefde en de hoopvolle verwachting op een nieuwe manier van samen-leven kwamen ineens heel dichtbij.


Maar het mocht niet zo zijn. Net zoals de liefde in het liedje strandde ook de opstand. De Communards werden meedogenloos afgeslacht. La semaine sanglante, de bloedige week in mei 1871 waarin meer dan 10.000 strijders het leven lieten, doet nog altijd ieder jaar op 1 mei schaamtevol het hoofd buigen. 


En bij die strijders hoorden ook opvallend veel vrouwen. De beroemdste was Louise Michel die de revolutie ondersteunde waar ze maar kon, maar uiteindelijk als straf naar Nieuw-Caledonië werd verbannen. Pas in 1880, toen er een eerste generaal pardon werd uitgesproken, keerde ze terug. Ook Clément, die actief meevocht met de communisten en bij verstek werd veroordeeld, kreeg nu, 9 jaar later, alsnog amnestie. 


Toen hij zijn liederen ging bundelen droeg hij Le Temps Des Cerises op ‘aan de moedige Louise, verpleegster in de rue Fontaine-au-Roi op zondag 28 mei 1871’. Maar hij bedoelde niet Louise Michel. Blijkbaar was er nog een andere Louise, een verpleegster die in dat letterlijk levensbedreigende voorjaar van 1871 met gevaar voor eigen leven de Communards ondersteunde. Clément: ‘We wisten alleen dat ze Louise heette en dat ze arbeider was (…) Wat is er van haar geworden? Gefusilleerd zoals zovelen door de regeringstroepen? Was zij niet de onbekende heldin aan wie ik het beroemdste lied uit dit boek moest opdragen?’


Door Cléments koppeling van zijn liedje aan Louise maakte hij van een liefdeslied een strijdlied. Le Temps Des Cerises is sindsdien door honderden artiesten geïnterpreteerd, zoals Charles Trenet, Yves Montand, Nana Mouskouri, Michel Fugain, Demis Roussos, Léo Ferré, Reinhard Mey, Patrick Bruel, Joan Baez, Toots Thielemans, Bobbejaan Schoepen met Geike Arnaert…


Zoals ieder jaar staat Le Temps Des Cerises weer op het punt om open te breken. Je hoeft alleen maar naar buiten te kijken (met het Louvre in de rug).

Tour de Chanson : Barbara 

Misschien wel de grootste schande betreft Barbara want misschien is zij wel (één van) de allergrootsten. Waarom is zij dan wereldonbekend buiten Frankrijk? Ik leerde haar kennen door een Parijse geliefde en het was liefde op het eerste gezicht. Met Barbara. Wat zegt dat over mij? Dat het niet intens genoeg kan zijn? Dat het allemaal, als ik om me heen kijk, zo hemeltergend oppervlakkig is? Barbara is als serum tegen die onverschilligheid. 


Bij Barbara is het nooit zomaar. Zomaar uit de losse pols, zomaar voor de lol, zomaar om de tijd te verdrijven. Nooit. Barbara werd la chanteuse de la nuit genoemd. De nacht is inderdaad de sfeer van vele van haar liedjes. Vaak sober uitgevoerd: een zwarte piano, een contrabas en haar stem. Een spannende melange van jazz en chanson. 


De spanning die haar muziek kenmerkt kwam uit een diepe bron in haar. Een spanning die er al sinds haar jeugd hing. Monique Serf werd in 1930 geboren in Batignolles, in het 17de arrondissement van Parijs. Haar beide ouders waren joods, dus de periode 1940-1944 stond voor haar in het teken van onderduiken. Daar kwam nog iets bij: vanaf 1941 begon haar vader de jonge Monique herhaaldelijk te toucheren terwijl haar dat niet beviel. ‘Op een avond in Tarbes (diep in Zuid-Frankrijk) stortte mijn wereld in,’ schreef ze vele jaren later. Niemand in de familie diende een aanklacht in. In bezet Bretagne lichtte ze zelf de gendarmerie in. Haar klacht werd niet geregistreerd. Ze verzon alles, volgens haar vader. Enkele jaren later, in 1949, was hij verdwenen. Als een dief in de nacht. 


Altijd lonkt dat gevaar om een leven of carrière te reduceren tot zo’n dramatisch voorval, maar bij Barbara is er geen ontkomen aan. Het thema duikt meermaals op in haar werk. 


Aan het einde van de oorlog, ze was 14 jaar, begon Monique hartstochtelijk zang- en pianolessen te volgen. Eenmaal terug in Parijs zette ze door, maar door het wegvallen van haar vader, had de familie het niet breed. De piano moest het huis uit; haar hart was gebroken. Ze volgde conservatorium maar was niet al te veel geïnteresseerd in studie. Ze wilde maar één ding: zingende pianiste worden. In Parijs kwam ze niet aan de bak en na wat omzwervingen belandde ze in Charleroi, het zuiden van België. Op aanraden van een ploeterende collega, die net als zij ongeduldig op zijn doorbraak wachtte, begon ze zelf haar teksten te schrijven. Zijn naam was Jacques Brel, even authentiek, even onopgesmukt en even intens als zijzelf. Hij werd haar klankboord en haar artiestennaam werd definitief: Barbara.


Net als bij Brel ging het zeer traag met de carrière van Barbara. Niet verbazingwekkend met zo’n repertoire dat door veel mensen, die uit zijn op verstrooiing, al snel te zwaar en te obscuur gevonden wordt. Maar kwaliteit stroomt waar het niet gaan kan. Bij Brel en bij Barbara. 


Dan, plotseling, gebeurt er iets in haar leven. Het lot wierp haar inspiratie voor één van haar mooiste liedjes in de schoot. Nantes. Een stad die ze niet kende, ondanks haar vele omzwervingen. Ze wordt geroepen – door een stem uit het verleden. Wij, getuigen, hoeven enkel haar woorden te volgen: “Nog maar een jaar geleden. De stad had deze bleke huid toen ik uit het station kwam. Nantes was toen nog onbekend voor mij. Ik was er nog nooit geweest. Ik had dit bericht nodig om deze reis te maken. ‘Mevrouw, wees erbij. 25, Rue de la Grange aux Loups. Schiet op, er is weinig hoop. Hij vroeg je te zien. Op het moment van zijn laatste uur.’ Na vele jaren zwerven kwam het terug in mijn hart. Ik zag vier mannen opstaan. Het licht was koud en wit. Ze droegen zondagse kleding. Ik zei niets, maar in hun ogen realiseerde ik me dat ik te laat was. Hij was al verdwenen. U kent nu dus het verhaal. Voordat hij stierf verlangde hij naar mijn glimlach. Maar hij stierf diezelfde nacht zonder afscheid, zonder een ‘ik hou van jou’ van mij. Mijn vader, mijn vader.” 


Moniques vader stierf, verteerd door schaamte voor wat hij haar had aangedaan. Hij stierf aan een tumor. Hij was depressief, alcoholist en eenzaam geworden. Een dag na de uitvaart begon Barbara aan het lied dat 4 jaar later klaar zou zijn. 


Pas vlak voor haar dood in 1997 schreef Barbara in haar onvoltooide memoires: “Uit deze diepste bodem ben ik altijd weer opgeklommen. Ook al kostte het me misschien een gezonde dosis levenslust, een ongecompliceerd verlangen om geluk te vinden in de armen van één man, en het gevoel me op een dag volledig gezuiverd te voelen. Ondanks dat ik hem heb gehaat was ik te laat om hem ooit te kunnen zeggen: ‘Ik vergeef je, papa, je kunt rustig gaan slapen.’”


 

Toegegeven: Barbara is misschien niet gemaakt voor de massa. De rauwe randjes van het Franse chanson. “Gedoseerd innemen” staat op de bijsluiter. 


 

Ps : Als je het er toch op wilt wagen, zijn de volgende liedjes een mooie introductie: Dis Quand Reviendras-tu?, L’Amoureuse, Parce Que (Je T’Aime), La-Bas, Au Bois de Saint-Amand, L’Aigle Noir, Ma Plus Belle Histoire d’Amour, Göttingen, Chanson pour une absente (le 6 novembre) en (uiteraard) Nantes.

 

Tour de Chanson: de Accordeon 

Heel vaak staat het Franse chanson gelijk aan de accordeon. En op klassiekers zoals Les Feuilles Mortes, Vesoul, Milord en Sous Le Ciel De Paris is inderdaad een ‘trekzak’ te horen. Maar in nog veel meer Franse chansons is het instrument in geen velden of wegen te bekennen. Toch blijft tot op vandaag die associatie ermee pal overeind staan. Je hoeft maar 10 seconden accordeonmuziek te laten horen en je ziet mensen wegsmelten bij de gedachten aan een onbezorgde tijd in la douce France


Door de accordeon enkel te linken met het chanson zouden we het 19de-eeuwse instrument tekort doen. Het geluid komt in veel volksmuziek voor. De accordeon stond in de 19de eeuw bekend als de ‘piano van de armen.’ Of de ‘piano met de riemen’. Het apparaat was makkelijker vervoerbaar. Onder andere naar de zogenaamde bals musettes (musettebals). Deze buurtfeesten werden enorm populair vanaf de jaren 1880. Op verschillende plekken in Parijs kwamen mensen – vaak uit de arbeidersklasse - samen om te dansen op accordeonmuziek. Die werd ondersteund door drums en gitaar om er meer swing in te brengen.  


Bekende uitgaansadressen in Parijs waren in Rue de Lappe (het nog altijd bestaande Balajo; vlakbij Place de la Bastille). Maar ook op Place Pigalle en Place Clichy werd hevig gefeest op Le Musette. Maar de bekendste plek die nog altijd zichtbaar is is onder de molen van Moulin de la Galette. Nu is er een uitstekend restaurant gevestigd, maar aan het einde van de 19de eeuw doften mensen zich op om hier uit de ban te springen. Ze zijn te zien op één van de beroemdste schilderijen uit het impressionisme. Bal du Moulin de la Galette van Pierre-Auguste Renoir brengt ons nog altijd in de sfeer van een lustige zondagmiddag. 


Onder invloed van de Italianen werd het geluid van de accordeon zo populair dat het instrument een bepaald soort doedelzak uit de Auvergne verdreef als hèt karakteristieke geluid van deze bals. Toen was het hek van de dam. De accordeon raakte steeds meer verweven met de Franse lichte muziek waarop mensen tijdens feestjes dansten. Muziekgenres zoals de wals, tango, paso-doble en de Java kregen nieuwe impulsen door het gebruik van de trekharmonica. Accordeonisten zoals Yvette Horner en André Verschuren waren halverwege de 20ste eeuw gigantisch populair in Frankrijk. Misschien zijn ze voor de jonge generaties Fransen op de achtergrond geraakt, maar vele 50+’ers weten meteen over wie je hebt als je die namen laat vallen. 


De klassieke bals musettes raakten vanaf de jaren 1960 in de vergetelheid. De arbeiderswijken verdwenen meer en meer. Door de komst van de televisie bleven mensen makkelijker thuis hangen. En wie uitging verkoos het nieuwe geluid: de Angelsaksische rock ‘n’ roll en nog later de elektronisch pompende beat van de disco. In de muziek van Dalida, Christophe en Claude François was geen plaats meer voor het oude geluid. Maar ook in de muziek van de klassieke chansonniers, zoals Georges Brassens, Jean Ferrat en Charles Aznavour, domineerden eerder strijkers of een akoestische gitaar. Het was de eigenzinnige vernieuwer Renaud die de accordeon weer prominent toeliet in zijn muziek. Zo speelt het instrument nog altijd een alternatieve rol in hedendaagse Franse muziek, zoals bij Mano Negra en Les Négresses. 


Maar laten we eerlijk zijn: het idee van de accordeon als hèt Franse instrument bij uitstek is in de loop van de jaren een onverwoestbaar cliché geworden. Toeristen cultiveren maar wat graag dat beeld. Wie ben ik om die romantiek te verstoren? 😉 

Cabaret Le Lapin Agile

Een ellendige novemberavond, met een motregen die de dappersten van de straat veegt… 

Misschien heb je de zin al herkend. Ik ben hier schaamteloos en vol pretentie Willem Elsschot aan te citeren. Ik begin beter even opnieuw:

Een diepdonkere avond vlak voor kerst, gegeseld in een striemende kou zoals we die in jaren niet meer gevoeld hadden. Deze woorden zijn van mezelf en geen woord is gelogen. Het voordeel als je in Parijs woont is dat je op ieder gewenst moment – bij voorkeur in het laagseizoen – ieder museum of show kan bezoeken die op je lijstje staat. 

Op deze gure decemberavond loop ik Le Lapin Agile binnen. Hoog op de heuvel van Montmartre. Ik kom terecht in een andere wereld. Dat klinkt clichématig, maar het is waar… Ik kom terecht in een ruimte niet veel groter dan een riante woonkamer. Andere gelukkigen van deze avond druppelen langzaam binnen totdat we samen zitten met 7 lokale zangers (waaronder de huidige bejaarde eigenaar van Lapin Agile) en ongeveer 25 luisteraars. De zangers nemen ons samen met een begeleidende pianist mee op reis langs de rijke Chansongeschiedenis. Het is een willekeurige reis, dus een echte: je weet niet wat de volgende afslag gaat zijn. We worden vriendelijk gewenkt om mee te doen, ook al kennen de meesten amper de tekst. We vullen maar in: “Oui, oui, oui, non, non, non…” (Les Chevaliers de la Table) of: “Chante chante la vie chante” (Michel Fugain). Dat is niet al te ingewikkeld.

Ik zing mee met Emmenez-Moi van Aznavour, toevallig een persoonlijke favoriet. Piaf komt langs, bezongen door een nog jonge ambitieuze Parisienne. We zingen of neuriën allemaal Sous le Ciel de Paris. Haar collega zangeres doet solo Dis, Quand Reviendras-Tu?, het meesterwerk van Barbara. Ze zijn de sterren van morgen. Vele gerenommeerde artiesten van nu zijn ooit begonnen in Lapin Agile. Een andere, al wat meer ervaren zangeres brengt met haar akoestische gitaar zelfs Chuck Berry opnieuw tot leven. In het Frans. Ze eindigt haar solo-optreden met de hippieklassieker Une Belle Histoire

Onder het zingen, het luisteren, en de cerise-wijn dwalen mijn gedachten af naar vroegere tijden. Eind 19de eeuw trad Aristide Bruant hier op en foeterde zijn publiek uit. Het was zijn act. Kunstenaars zoals Renoir, Van Gogh en Toulouse-Lautrec waren hier vrijwel meubilair. Terwijl ze aten werd er gezongen en gedanst. Zoiets als hier nu gaande is tussen de tafels. De naam Le Lapin Agile betekent het “behendige” of “kwieke konijn”. Het uithangbord was een konijn die in een kookpot springt. De naam werd ook verbasterd naar de eerste eigenaar André Gill: het konijn van Gill. Hij, André dus, opende het cabaretje in 1875. 

Toen de nieuwe eeuw aanbrak, de eeuw waarin jij en ik geboren zouden worden, zat hier Pablo Picasso met zijn bevriende collega kunstenaars op de banken te eten. Picasso, te arm om een fatsoenlijke maaltijd af te rekenen, gaf maar een schilderij van hemzelf in onderpand. Harlequin - de echte? - hangt nog altijd aan de muur. Indrukwekkend, Picasso heeft hier rond gelopen, geademd, is dronken geworden in deze ruimte! Hoewel ik me nu ook bedenk dat ik ooit in zijn huis in Antibes ben geweest, nu ingericht als museum met het verbluffende uitzicht op la Méditerrannée.  

Ik ben er met groepen al 100’den keren langs gelopen en ben er nu binnen: Le Lapin Agile is een prachtig, kleinschalig, warme ontmoeting met het Montmartre dat de hele wereld is overgegaan. Maar in Lapin Agile leeft het nog altijd. Gelegen tussen de enig overgebleven wijngaard van Montmartre en het kleine kerkhof Saint-Vincent. Een idylle van een avond.

Als je jezelf een bijzonder cadeau wilt geven in Parijs, boek een avondje Lapin Agile. Dichter bij de Parijzenaars kom je niet snel.

 

Tour de Chanson: Juliette Gréco - La Javanaise 

In de zomer van 1962 brachten Juliette Gréco en Serge Gainsbourg samen een avond door. Er hing amoureuze spanning in de lucht. Dat was in Rue de Verneuille. In een immens salon bij haar thuis op nummer 33. Ze draaiden plaatjes en werden prettig dronken van de champagne. Gainsbourg gooide al zijn charmes in de strijd om haar het hof te maken. Zijn beloning was… dat zij hem afwees. Hij was nog immer het lelijke eendje. Serge blies de aftocht en liep door de stille straten van Parijs naar huis.
 
Gainsbourg was niet de enige die voor haar charmes viel. Wie deed dat niet? En ze had ook nog een verhaal, die Juliette, genoeg inhoud om een diepe indruk achter te laten. In de Tweede Wereldoorlog was ze samen met haar moeder en zus actief geweest in het verzet. Ze werd opgepakt en afgevoerd naar het hoofdkwartier van de Gestapo op Avenue Foch. Na te zijn ondervraagd en flink geslagen ontkwam ze, in tegenstelling tot haar moeder en zus, aan deportatie. En dat enkel dankzij haar jeugdige leeftijd. Daar stond ze, helemaal alleen op de wereld op de mooiste en breedste avenue van Parijs zonder veel meer op zak dan een metrokaartje. Ze liep naar het huis van de enige persoon die ze kende, een vriendin van haar moeder. In Saint-Sulpice. Bij gebrek aan gepaste kleding hees ze zich in de kleren van de jongens in huis. En schoenen elders vandaan. Onbedoeld creëerde ze de stijl die 10 jaar later zo beroemd zou worden als de stijl van de existentialisten. De zwarte coltrui werd onderdeel van het decor van Saint-Germain-des-Prés.
 
Dat was in de naoorlogse periode toen ze ontdekt werd door de filosoof Jean-Paul Sartre. Hij was overtuigd: “Gréco heeft miljoenen in haar keel zitten: miljoenen gedichten die nog niet geschreven zijn, en waar men er enkele van zal schrijven.” Hij benoemde haar eigenhandig tot de muze van het existentialisme. Ze werd ook wel la petite existentialiste genoemd. Een stroming heeft toch een boegbeeld nodig, een gezicht. Dat was Sartre natuurlijk zelf met zijn afwijkende oog en onafscheidelijke pijp. Maar Gréco bracht met haar gracieuze voorkomen het beeld weer in balans. Bovendien verzachtten haar melodieën de zware verantwoordelijkheid van eigen keuzes maken in het leven die achter het existentialisme gaapte. Melodieën zoals Sous La Ciel de Paris; even aanstekelijk en legendarisch als La Vie En Rose

Uiteindelijk was het jazztrompettist Miles Davis die op doorreis in Parijs met Juliette aan de haal ging. Zij was amper 22 jaar en bloedmooi. Foto’s van de twee laten niets aan de verbeelding over.
 
Gainsbourg daarentegen viste achter het net in die zomer van ‘62. Maar niet helemaal. De volgende dag was hij terug met onder zijn arm een liedje. Speciaal voor haar geschreven. Hun geflirt en de afwijzing van de vorige avond hadden hem de inspiratie gegeven voor één van zijn charmantste composities: La Javanaise. Javanaise was een rage in die tijd, het was een straattaal waarbij gespeeld werd met extra lettergrepen, een soort hermetische taal die jongeren ontwikkelen als een eigen codetaaltje. Vrij vertaald gaat de tekst van La Javanaise als volgt: “Ik moet bekennen dat ik je niet heb laten kwijlen / mijn geliefde, voordat ik van je hoorde/ We hebben samen de liefde beleefd/ van jou naar mij een beetje maar/ als ik het zo zeggen mag/ dansend op de Javanaise/ hebben wij van elkaar gehouden/ één liedje lang/ Het leven is het niet waard geleefd te worden zonder liefde/ maar het was jij die speelde met mijn liefde/ als ik het zo zeggen mag/ dansend op de Javanaise/ hebben wij van elkaar gehouden/ slechts één liedje lang.”
 
Een liedje over de dingen die voorbijgaan. Gréco zei erover: “Het is in de eerste plaats een spel, geen spel van woorden, maar een spel met woorden waardoor ze een waarde krijgen, een veel sterkere kleur. ‘Ik moet bekennen dat ik je niet heb laten kwijlen’ - het is fantastisch! Ondanks de titel heeft het lied niets met het Javaans te maken zoals het vroeger werd gesproken. Dit is veel luider, veel muzikaler.” En: “Serge Gainsbourg weet geniaal te jongleren met woorden en muziek.”
 
Wat heb je, als het erop aan komt, liever als man: een liefdesnacht met een prachtvrouw, óf zo’n ervaring mislopen, maar wel dat zij jouw liedje ieder concert tot aan haar dood trouw blijft vertolken? Het antwoord zal afhangen van het libido van de man. En de leeftijd. Gainsbourg was intelligent genoeg om dat te beseffen: “Ik denk dat ik een bevoorrecht man ben dat ze mijn liedje wilde zingen. Ik denk niet dat er een componist bestaat die dat niet had gewild.” 


 

Tour de Chanson: In de 21ste eeuw 

De stad was Rotterdam. De avond viel op een zaterdag. De datum: 22 mei 2021. Frankrijk zou in de voetsporen van Nederland treden. Dat stond toch in de sterren geschreven? Twee jaar daarvoor had Duncan Laurence Nederland na 44 jaar eindelijk weer eens de overwinning geschonken. Frankrijk stond net zo lang droog met winst op het songfestival. 

In een eenvoudig clair-obscure tilde Frankrijks troef op de schouders van de chansonreuzen het aloude genre over de drempel van een nieuwe generatie. Ze droeg weliswaar geen jurk, maar haar broek en topje waren even zwart als Piafs kleren ooit. De expressie in haar stem was die van een verhalenverteller. De spanning in de compositie - door haarzelf geschreven -  eindigde in een opzwepende climax en liet een verpletterende indruk achter bij het publiek. “Voilà, Voilà, Voilà!!”

Barbara Pravi, woonachtig in Abbesses, Montmartre, is in 1993 geboren in de lichtstad. Haar vader gaf haar Servo-Kroatische wortels mee. Hij was artiest, de appel is niet ver van de boom gevallen. Haar moeder was de dochter van een Iraanse schilder, de moeder van haar moeder was een Poolse Jodin, en de oorsprong van de moeder van haar vader vinden we in Algerije. Haar vorming is multicultureel, haar passie is het Franse lied. Parijs in één persoon vervat.

Voordat ze het podium opliep in Rotterdam én daarmee miljoenen huiskamers en cafés in Europa binnenliep, had Pravi al een jarenlange staat van dienst in Frankrijk. Na verschillende hits, ep’s en samenwerkingsverbanden, schitterde ze in een komische musical over de bevrijding, Un été 44, en trad ze op in de Accor Hotels Arena in Parijs voor 19.000 mensen. En ze zette zich in voor vrouwenrechten in Frankrijk – ook in haar liedjes. Muzikaal begon ze zich steeds meer te ontwikkelen in de richting van het Franse chanson met als voorlopig hoogtepunt de Europese doorbraak na het Eurovisie Songfestival. Voorbeelden vond ze in Jacques Brel, George Brassens, Françoise Hardy en haar naamgenoot Barbara. De inspiratie voor haar teksten put ze uit haar eigen leven. Een overtuigende kurk om op te drijven. 

Is Pravi de enige die de fakkel van het Franse chanson brandende houdt in de 21ste eeuw?
 

La chanson Française betekent zoiets als “het Franse lied”. Daar hoort in wezen alles bij wat in Frankrijk aan lichte liedjes geproduceerd wordt. Vandaag de dag omvat dat veel Afrikaanse invloeden en de alomtegenwoordige elektropop. Maar er is nog altijd wel muziek te vinden dat traditioneel neigt naar de akoestische gitaar en het joie de vivre-gevoel. Zaz (Isabelle Geffroy) is een geroemde zangeres die veel jazzinvloeden binnenlaat in haar liedjes (Je Veux). Gilbert Lafaille is al tijden actief en nog immer productief. 

Ook Thomas Dutronc straalt aan het chanson-firmament. Hij is inderdaad de zoon van Jacques Dutronc en Françoise Hardy. Het genenpakket van die 2 grote namen uit de vorige eeuw levert aanstekelijke, optimistische liedjes op met de gitaar in de hoofdrol en – ook bij hem - een beetje jazzinvloed (Demain, J’Aime Plus Paris, Qui Je Suis). Een man die ik tot slot niet mag overslaan in deze alles behalve exhaustieve opsomming is de in Roubaix geboren, links geëngageerde HK. Samen met zijn band Les Deserteurs stak deze talentvolle Brel-adept Vesoul en Amsterdam in een nieuw jasje. En hij maakt meer fraais zoals Demain Demain en Danser Encore. Aanraders! 

Barbara Pravi staat er dus niet alleen voor. Of het Franse Chanson ooit nog die enorme invloed zal hebben zoals in de naoorlogse decennia blijft koffiedik kijken. Zeker als je bedenkt dat in Parijs steeds meer Engels wordt gesproken door de jongere generaties. Dat is dus eigenlijk een tendens in de omgekeerde richting. 

Dat leidt ons terug naar Barbara Pravi. Naar Rotterdam. Die avond die viel op een zaterdag. 22 mei 2021. Toen Frankrijk in de voetsporen van Nederland zou treden. Alleen… dat ging niet door. Barbara eindige als 2de, achter de Italiaanse rockers van Måneskin… 

Tour de Chanson: Aristide Bruant (1851 – 1925) 

Het komt wel vaker voor dat een beeld van een artiest beroemder is dan zijn liedjes. Hoeveel jongeren kunnen nog spontaan een liedje van Elvis neuriën? Terwijl ze Presley ongetwijfeld herkennen van een foto. Misschien gaat dat intussen ook al op voor de Beatles. Maar er is vrijwel geen enkele zanger bij wie zijn portret zo zijn repertoire overstemt als bij Aristide Bruant. Weinig mensen hebben zijn stem ooit gehoord, terwijl zijn afbeelding algemeen bekend is. 


Twee redenen zijn daar debet aan. Bruant zong zijn liedjes in een periode waarin de eerste geluidsdragers (fonograaf en grammofoon) nog in de kinderschoenen stonden. Zijn liedjes hadden bestaansrecht door bladpapier en live-uitvoeringen. Daarom zijn er weinig opnames bekend en die zijn van een abominabele kwaliteit voor 21ste-eeuwse oren. De andere reden danken we aan de schilder Henri Toulouse-Lautrec. Hij maakte de iconische illustratie van Bruant met de rode sjaal en de zwarte mantel en baret. Die is nooit meer van het netvlies verdwenen – ook niet bij 21ste-eeuwse ogen.


Bruant werd in 1851 in de provincie geboren. Na de dood van zijn vader verdween het enorme familiekapitaal als sneeuw voor de zon en de 15-jarige Aristide zocht zijn heil in Parijs. Meer bepaald in Montmartre. De wijk op de heuvel begon toen als een magneet te werken op kunstenaars. Bruants diepste wens was om zanger te worden. In die periode was Montmartre een arme wijk, zoals zoveel dorpen aan de noord- en oostkant. Aristide wist zich feilloos aan te passen. Hij was een socialist in hart en nieren. Zo zong hij over de armetierige Zone ‘waar de oogst er een was van gebroken flessen en porseleinscherven.’ Hij bekwaamde zich in de straattaal (“argot”) van Montmartre. 


Bruant begon op te treden in zogenaamde café-concerts, in de volksmond ook wel les caf’conc’ genoemd. De bekendste van die caf’conc’s waren Alhambra, de Ba-Ta-Clan (inderdaad, daar waar in november 2015 de bloedige aanslag was) en de Moulin Rouge. Een andere van die café-concerts luisterde naar de naam Le Lapin Agile. Bruant woonde om de hoek en was vaste gast. Maar naast Le Lapin Agile wordt Aristide Bruant vooral geassocieerd met het beroemde cabaret Le Chat Noir van Rodolphe Salis. Toen Salis de deuren sloot in 1885 nam Bruant met behulp van het geld van een fan het etablissement over en veranderde de naam in Le Mirliton. De bar was slechts 4 uurtjes open, van 10 tot 2 uur ‘s nachts. Bier kostte er slechts 13 cent, een proletarische prijs. Maar op vrijdag was er de zogenaamde chique avond met aangepaste prijzen (bier vijf frank). Dat lokte heel ander volk naar zijn café. Hij werd bejubeld en vergeleken met François Villon, de grote Middeleeuwse dichter. Elk cabaret had zijn eigen krant. Zo ook Le Mirliton, die Bruant zelf bestierde. 


De act van Bruant bestond uit een rood shirt, zwarte fluwelen jas, daarover een zwarte cape, hoge laarzen, een wandelstok en de beroemde rode sjaal. Hij maakte er een gewoonte van om het publiek af te snauwen en tijdens het zingen met zijn laarzen fel op tafel te stampen. Dat was nieuw. Salis was een man die stond voor standing, een typische gastheer die aankondigde met “Madamonsieurs.” Bruant was daarentegen grofgebekt: “De stapel idioten die niet begrijpen wat ik voor ze zing, die niet kunnen begrijpen, niet wetend wat het is om van de honger te sterven, degenen die ter wereld zijn gekomen met een zilveren lepel in hun mond… Ik wreek mezelf door ze te beledigen, door ze slechter te behandelen dan honden. Dat maakt ze tot tranen toe aan het lachen; ze geloven dat ik grappen maak alsof het een briesje uit het verleden is.” 


De mensen vonden het prachtig! Dit was een ander register en het paste perfect in het décor van Montmartre. Tussen zijn laatdunkende opmerkingen zong hij de prachtigste liedjes, zoals La Ballade du Chat NoirNini Peau d’Chien en À Saint-Lazare. Het zijn liedjes die nu bij vrijwel niemand een belletje doen rinkelen. Het is te lang geleden. 


En dat is jammer, want Aristide Bruant was een vernieuwer waar we nog altijd plezier aan beleven. Het is wat kort door de bocht om sloganesk te roepen: “Geen Édith Piaf zonder Aristide Bruant”. Maar er zit wel een kern van waarheid in. Zijn volkse liedjes, zijn acte de présence, zijn hese en krachtige stem en zijn gestalte zorgden ervoor dat het tragische Franse lied een stevig fundament kreeg waar nog zeker een halve eeuw op voortgeborduurd kon worden totdat dit door Piaf op een internationaal niveau werd getild. Nog altijd zijn echo’s hiervan in de 21ste-eeuwse Franse muziek te horen.  

Tour de Chanson: France Gall 

Poupée De Cire Poupée De Son doet mij altijd denken aan het ochtendgloren van het naoorlogse Europa. France Gall won met dit lied voor Luxemburg het Eurovisie Songfestival van 1965. Het was 20 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, de wederopbouw was grotendeels afgerond, de Europese Gemeenschap bestond nog uit de 6 kernlanden, Europa stond op het eerste hoogtepunt van de naoorlogse welvaart. Luxe deed zijn intrede. Er stroomde een nieuwe wind van bloemen en minirokjes van de babyboomgeneratie en talloze ramen stonden open om die wind op te vangen. Vooral het instrumentale middengedeelte klinkt alsof de zon dwars door een wolkentapijt heen breekt. Poupée De Cire Poupée De Son werd een gigantische Europese hit. 

Poupée De Cire Poupée De Son betekende de doorbraak voor componist Serge Gainsbourg. In de volgende 5 jaar bleef hij het popgenre verder verkennen, zoals in Bonnie And Clyde, Initials B.B., Qui Est “In” Qui Est “Out”, 69 Année Érotique, Élisa… Zo schreef hij ook in die lange reeks van pophits Les Sucettes. ‘Sucettes’ betekent letterlijk ‘lolly’s’, die zuigsnoepjes aan een stokje. Gainsbourg koketteerde graag met zijn donkere kant en de dubbelzinnige tekst van dit lied liet zich uitstekend lenen voor een pikant grapje. France Gall was een beschermd meisje uit Parijs dat opgroeide in de muziekindustrie. Haar vader regelde haar zaken en ook de samenwerking met Gainsbourg. 

De eerste laag van Les Sucettes is die van een onschuldig meisje, Annie, die van lolly’s houdt die ze bij de lokale drogisterij gaat kopen. Niets aan het handje. Maar daaronder zit een addertje, want het liedje gaat verder met een verhulde beschrijving van een fellatio. Gainsbourg schrijft en Gall zingt over gerstesuiker die ‘in het keeltje van Annie loopt’. France Gall, 18 jaar, was zich van geen kwaad bewust. In beeld kwam ze nog veel jonger over. Ze was niet de laatste in die reeks van Franse Lolita's. Denk aan Lio (Amoureux Solitaires), Vanessa Paradis (Joe Le Taxi), en Charlotte Gainsbourg, de dochter Serge (Lemon Incest). 

France Gall, in een interview: ‘Ik heb het heel, heel, heel onschuldig opgenomen. In tegenstelling tot wat is gezegd. Ik ging naar Japan terwijl de plaat in Parijs werd uitgebracht. De radioprogrammeurs schreeuwden: “Ze is helemaal gek, ze gaat zichzelf voor schut zetten.” Ik wist van niets. En toen ik terugkwam, durfde ik mijn huis niet meer uit. Ik durfde geen radio meer te doen, en niet meer op tv te verschijnen.’ Interviewer Philippe Constantin: ‘Je bedoelt te zeggen dat je geen idee had van de echte inhoud van dit nummer?’ Gall: ‘Absoluut niet. Mijn manager, de boef, wist dat maar al te goed. Maar hij heeft er nooit iets over gezegd. Hoe dan ook, het publiek vatte het ook op als een kinderliedje.’ 

Tegenwoordig zou de lading van het lied gegarandeerd een hoop stof doen oplaaien op de sociale media. Destijds viel er vrijwel niemand over; het lied werd geen tophit. 

 

Buiten enkele hits ken ik France Gall niet zo goed. Mij is altijd de indruk bijgebleven dat ze eerder een benaderbare girl next door was dan een Franse femme fatale. Hoewel ze in haar latere leven lang niet meer zo benaderbaar was. Haar grote liefde, de componist en zanger Michel Berger, stierf in 1992 aan een hartstilstand. 5 jaar later volgde haar dochter Pauline, overleden aan taaislijmziekte. Gall trok zich daarna volledig terug uit de showbusiness. In 2018 overleed ze zelf - aan kanker. Ze was net 70. 

Ze ligt op cimetière de Montmartre in een gezamenlijk graf met Michel Berger en Pauline. Hun graf doet mij nog het meest denken aan een glazen volière, maar dan zonder vogels. En altijd moet ik dan aan het muziekstuk Et Les Oiseaux Chantaient denken, in bepaalde kringen een erg populair nummer op uitvaarten. U weet wel, van die tjilpende vogeltjes op dromerige new age muziek. 

Dat klinkt misschien wat oneerbiedig – een graf dat op een volière lijkt -, maar gedachten laten zich soms moeilijk bedwingen door de moraal. Ze fladderen af en toe een eigen richting uit zoals vlinders op de wind. Maar als je hun familiegraf op cimetière de Montmartre bezoekt begrijp je me misschien beter.

Tour de Chanson: Het is vijf uur en Parijs ontwaakt 

Zo op de vroege ochtend, bij het vijf maal slaan van de klok, voel ik me dol fijn de kroonprins op Place de la Dauphine. Hartje Parijs, pal naast Pont Neuf. Elders in de stad ziet de Place Blanche, het plein naast de rood oplichtende molen, er bleekjes uit na zo’n stevige nacht. 

Intussen wordt de melk geleverd om de stad straks van vitamine te voorzien. De straat wordt schoongeveegd, nu de straten eindelijk verlaten zijn. Voor even. De travestieten trekken zich terug om zich te scheren. De strippers doen een omgekeerde striptease. De kussens zijn weer opgeklopt en de geliefden uitgeput. 

De eerste damp slaat van de koffiekopjes. Cafés spoelen de glazen. En aan de boulevard Montparnasse… ach, dat station geeft me de rillingen als een koud karkas. De Eiffeltoren, de dame, heeft koude voeten. De Arc de Triomphe schittert weer als nieuw. De obelisk op Place de la Concorde staat stevig, fier en onverstoorbaar overeind - bij het krieken van de dag. 

De forenzen - aktetassen, regenjassen - drommen door de gangen van de metro. De geur van spek neemt de ruimte in La Villette in beslag. De nachtbrakers gaan terug in de koffer. De bakkers voor dag en dauw staan juist op. De kranten rollen vers van de pers. De arbeiders zuchten onder alweer een dag in hun leven. Mensen staan op, de ontmoediging staat op hun voorhoofden geschreven. 

Voor mij wordt het tijd om mijn bed eens op te zoeken. Het is vijf uur, Parijs ontwaakt. En ik… ik heb helemaal geen slaap. 



Een lied van vergelijkbare strekking uit mijn jeugd bonkt in mijn hoofd. Een lied met het ritme van volumineuze billen die dansen boven een fietszadel terwijl de rijdster flink aanzet. Heen en weer deinend op de pedalen. Gespeeld op een vette contrabas. En daar doorheen zingt een dadaïstische dwarsfluit, als een vrouw die te weinig aandacht krijgt, koppig haar eigen lied. In deze muzikale ménage à trois klinkt verloren een melancholische mannenstem die weldra wordt meegenomen in de verkeersdrukte die op ontploffen staat. 

Dit wonderlijke lied – ooit hypermodern en toegeëigend door de toenmalige sixties jeugd - behoort inmiddels ook tot het collectieve geheugen van Omroep Max. 

Als de zon onverstoorbaar opkomt in Parijs waan ik me een moment lang Jacques Dutronc.


ps: deze is ook héél leuk, Dutronc zoals hij is én zoals hij speelt 😉: Jacques Dutronc - Il est cinq heures, Paris s'éveille | Story behind the song | Top 2000 a gogo - YouTube  

Tour de Chanson: Jacques Brel – Ne Me Quitte Pas

Ik moet een jaar of 14 zijn geweest toen Tom Egbers, die van Studio Sport, een programma presenteerde dat Tom & Herrie heette. Iedere week was een zanger te gast van het betere Nederlandse lied – Huub van der Lubbe, Frederique Spigt en Thé Lau kan ik me herinneren - die à la Zomergasten fragmenten voorbij lieten komen van hun muzikale inspiraties. En bijna iedere week kwam bij die fragmenten Jacques Brel langs. Mijn interesse was na een paar weken aangewakkerd. Ik naar de platenzaak, die had je toen nog: Free Record Shop, Van Leest en zelfs de muziekafdeling van Vroom & Dreesman! In de schappen vond je dan: De 24 Grootste Successen van Jacques Brel. Dat vond ik zo’n onterende titel voor zo’n uitzonderlijke artiest. Ik herinner me ook nog dat midden in een zomernacht Mart Smeets in Off The Record de klassieker Ne Me Quitte Pas draaide. Samen met zijn rechterhand Leo Blokhuis maakte hij een Tour de France-aflevering waarbij zij favoriete muziek van de renners uit het peloton lieten horen. Naast alle Guns ‘n’ Roses’ en Metallica’s zat daar ook in de stille zwoele nacht Ne Me Quitte Pas tussen. Het was liefde op het eerste gehoor.

Ondanks die commerciële titel van die compilatie was de hoes impressionistisch te noemen met een dromerige late foto van de Belgische chansonnier. En er was ook een booklet waarin Herman van Veen een woordje had toegevoegd. Herman van Veen die, naar ik later vernam uit één van zijn shows, Brel ‘half’ had ontmoet. Maar hoe dat precies zit, vraag je beter aan Herman van Veen zelf. In ieder geval schreef hij in die tekst van dat cd-boekje de gevleugelde woorden dat zonder de abstracte werkelijkheid de concrete werkelijkheid niet zou kunnen bestaan. Het heeft mij vele jaren gekost om te begrijpen wat Van Veen hiermee bedoelde. De uitdrukking fascineerde mij mateloos, alsof het een alchimistische formule betrof. Ik las die zinnen opnieuw en opnieuw en opnieuw in de hoop bij iedere leesbeurt die woorden beter te begrijpen. En ik begreep ze maar niet. Ironisch genoeg nadat ik die regels 10, 20 jaar lang niet meer onder ogen had gehad, viel eindelijk het muntje.

De aanleiding voor Ne Me Quitte Pas was een verbroken liefdesrelatie. De tekst had een autobiografische grondslag, maar ging niet over Brels huwelijk. Hij bleef jarenlang, ook nadat hij internationaal was doorgebroken, verbonden met zijn vrouw Miche en bleef zijn kinderen onderhouden. Dat had ook te maken met de burgerlijke moraal die diep in België en ook in Brel zelf was verzonken. Ondanks ál die liedjes waarin hij zich afzette tegen die bourgeoisie kon hij het burgerlijke niet uit zichzelf halen. 

Brel had naast zijn huwelijk ontelbare minnaressen en één daarvan was Suzanne Gabriello (begraven op de kleine begraafplaats St. Vincent op de heuvel van Montmartre). Over haar ging de tekst van Ne Me Quitte Pas. Zij beëindigde hun relatie, omdat Brel weigerde zijn gezin voor haar in de steek de laten. Naast een leeuw was Brel ook, zoals velen onder ons, een klein jongetje met een bang hart.

Vele jaren later zou hij dat ook erkennen. Ne Me Quitte Pas was eigenlijk geen liefdeslied, ook al werd dat wel vaak zo geïnterpreteerd. Volgens Brel was het “een hymne aan de lafheid van mannen. Dit is hoe ver een man zichzelf kan vernederen. Ik weet dat het natuurlijk vrouwen kan behagen die, zo lijkt het, vrij snel concluderen dat dit een liefdeslied is. En dat troost hen, en dat begrijp ik goed... Maar eigenlijk is het het verhaal van een eikel en een mislukking, het heeft niets met een vrouw te maken.” Edith Piaf zei over dit nummer: “Een man zou zulke dingen niet moeten zingen!” Maar zoals je zelf hebt kunnen lezen in onze blog over haar, had Piaf in haar jeugd dan ook geleerd: “Ik dacht dat wanneer een jongen een meisje bij hem riep dat het meisje hem nooit weigerde.” 

Brel had het lied bedoeld voor een vrouwelijke artiest, Simone Langlois, die het ook als eerste opnam, in januari 1959. In september van datzelfde jaar nam Brel het zelf op. Het nummer zou zijn bekendste werk worden en in Frankrijk worden verkozen tot het mooiste chanson van de 20ste eeuw! Voor een Belg is dat geen geringe prestatie. 

 

Tour de Chanson : Comme d’Habitude 


“And now, the end is near, so I face the final curtain.” Wie kent deze beginzin niet: of het nu op bruiloften, uitvaarten of een gouweouwezender is, je komt het overal tegen. En wat kreeg David Bowie de kriebels elke keer weer dat hij deze tekst hoorde! Maar daarover later meer. 

Ik heb het natuurlijk over My Way. Hoeveel artiesten hebben deze klassieker niet opgenomen? Sammy Davis Jr., Jackie Wilson, Nina Simone, Ray Charles, Robbie Williams, Will Tura, André Hazes (“Waarom ben ik alleen en altijd eenzaam”). Elvis natuurlijk. Tom Jones en Engelbert Humperdink. Maar ook een hakkenversie van Party Animals! Punk van Sid Vicious. The Gipsy Kings, Luciano Pavarotti, Ellen Ten Damme, Raymond van ’t Groenewoud, Zangeres Zonder Naam... En Herman Brood had een postume hit met een ingetogen versie. De lijst is eindeloos. Maar de allerberoemdste uitvoering is uiteraard die van Frank Sinatra. 

My Way is geen original. U ziet aan de titel van deze blog al welk lied eraan ten grondslag ligt: Comme d’Habitude. Zoals gewoonlijk. Het was Jacques Revaux die de melodie schreef. Hij maakte later ook een nieuw arrangement voor de zakdoekenklassieker Les Lacs Du Connemara (zie: familie Pfaff). Comme d’Habitude werd aangeboden aan Claude “Cloclo” François. Hij had enige reserves om het lied op te nemen. Hij wilde het alleen doen als hij een eigen tekst mocht schrijven. En zo geschiedde. Met Gilles Thibaut schreef hij Comme d’Habitude, een tekst over een beëindigde liefde. Voor de inspiratie hoefde hij niet ver te zoeken. Tussen hem en de jonge zangeres France Gall was het vuur inmiddels gedoofd. 

Dat gebeurde allemaal in 1967. Vrijwel meteen werd de melodie opgemerkt door de buitenwereld. De manager (Kenneth Pitt) van een jonge en dolende David Bowie vroeg hem een Engelse vertaling te maken op Comme d’Habitude. Hij was namelijk van mening dat David een betere tekstschrijver was dan een componist. Dus met die sterke melodie van het Franse origineel moest het wel een hit worden voor zijn pupil. Bowies probeersel kreeg de titel Even A Fool Learns To Love mee. Hij nam een demo op in februari 1968, maar het resultaat werd afgewezen – door de oorspronkelijke Franse uitgever. Bowie was des duivels. En zou dat nog wel een tijdje blijven. 

Helemaal door wat er daarna gebeurde. De vader van crooner Paul Anka was in Parijs en hij lichtte zijn zoon in. Die snelde naar de lichtstad, hoorde het liedje op de Franse televisie, nam een kopie van Claude François’ liedje mee naar Amerika en ging aan het werk. Zijn verhaal werd die van een man die terugkeek op zijn leven en de eindbalans opmaakte, dat ondanks enkele fouten toch wel de moeite van het leven waard was. Hij had het op zijn manier gedaan. Hieruit blijkt onmiddellijk de universele waarde van het nummer. Ieder mens is uniek, dus de tekst slaat op ieder individu. 

De Franse makers van Comme d’Habitude gingen door het dak toen ze hoorden dat niemand minder dan Frank Sinatra in de studio stond om de Paul Anka-vertaling in te zingen. Frank Sinatra! Hun kostje was gekocht. Dat was in december 1968, enkele maanden later stond de single in de Amerikaanse Top 100, kwam niet verder dan de 27de plaats, maar al snel was het een evergreen die door honderden artiesten zou worden opgenomen. Zolang Claude François leefde, was hij heel selectief in wie het nummer mocht opnemen. Nadat hij in 1978 was gestorven – hij wilde in een vol bad een lampje recht hangen – was er geen houden meer aan met de coverversies. 

En hoe zat het dan met onze vriend David Bowie? Die was nog altijd gefrustreerd. Hij had weliswaar het maanlanding-hitje Space Oddity gehad, maar een definitieve doorbraak bleef voorlopig uit. Bowie: ‘Dat My Way heeft me echt lang dwarsgezeten, zeker meer dan een jaar. En toen dacht ik: Ik kan ook zoiets groots schrijven en ik zal het ook laten zien!’ Uiteindelijk wist hij de mislukking Even A Fool Learns To Love om te vormen tot iets bijzonders. Het liedje dat bedoeld was als een parodie op My Way zou uitmonden in Life On Mars? : één van Bowies àllermooiste. 

Tour de chanson: Michel Fugain - Une Belle Histoire 


Een van de felst fonkelende pareltjes uit de schatkist vol Franse chansons is Une Belle Histoire. Het lied klinkt nog regelmatig op de radio en het lijkt alsof het nummer na de eeuwwisseling nog meer aan populariteit heeft gewonnen. Elk jaar hoog in de Top 2000. En dat terwijl de zanger er niet van wilde weten toen hij de tekst voor het eerst las. 

Michel Fugain was typisch een kind van zijn tijd. Hij was een onderdeel van Le Big Bazar, een samenraapsel van zangers, dansers en muzikanten die als een reizende commune het hippiecredo peace, love and understanding verspreidden. En niet te vergeten: vrije seks en geestverruimende genotsmiddelen. Fugains hoofd zat vol met melodieën. Op een dag liet hij een lied horen aan Pierre Delanoë, de nestor van de Franse lichte muziek. Zeg maar: de Franse Gerrit den Braber. Delanoë had zijn bijdragen geleverd aan grote successen van Gilbert Bécaud, Johnny Halliday, Dalida, Michel Polnareff en Claude François. Enkele jaren voordien had hij nog de vertaling van Oh Champs-Élysées geschreven voor Joe Dassin. In de Franse platenindustrie was Pierre Delanoë een ‘grote meneer’, zoals de Vlamingen zouden zeggen.  

Voor de melodie van Fugain kwam hij aanzetten met een tekst waarin hij de jeugdige liefde in een eigentijdse setting wilde plaatsen. Hij begon de tekst met: “C’est un bon roman, c’est une belle histoire, c’est une romance d’aujourd’hui.” Oei, dat was tegen het zere been van Fugain. Hoezo een romance? Dat klonk in de oren van de kleurrijke hippie als oubollig, als een scène uit het zwartwittijdperk. Kan dat niet anders? Fugain had de wilde Highway 66 in gedachten. Wat Delanoë had geschreven klonk allemaal veel te burgerlijk en provinciaal. Hier leken twee generaties te botsen. Maar Delanoë hield voet bij stuk. 

In het uiteindelijke verhaal kruisen een jonge man op weg naar het mistige noorden een jonge vrouw op weg naar het zonnige zuiden elkaar op de snelweg. Ten hoogte van Valence, iets ten zuiden van Lyon. Waarom daar? Simpelweg omdat Valence rijmt op “chance”, “providence” en “route de vacances”. In tegenstelling tot de stille weggetjes door het glooiende landschap uit de tijd van Charles Trenet speelt dit verhaal zich af op de autoweg. Frankrijks wegennet breidde zich in deze vooruitstrevende jaren snel uit. Zoals die eindeloze sliert van Nancy tot aan Marseille, waar nog altijd velen van jullie deze zomer uren in de file staan. Je kent dus het decor van motorlawaai en stinkende diesels. Maar gelukkig voor ons school er in Delanoë voldoende romanticus (en zakenman) om het parende koppeltje naar een korenveld te leiden. 

De tekstschrijver positioneerde de personages in een pakkend beeld: een door auto’s gedomineerde samenleving. “C’est une romance d’aujourd’hui” (een liefde van vandaag de dag). Wie kon zich daar niet mee identificeren? Dit waren de jaren dat Parijs en alle andere steden vol stonden met auto’s, geparkeerd, in de file, èn op hoge snelheid racend over de snelwegen. De auto was het ultieme symbool geworden van individuele vrijheid. 

Na de opnamen vertrok Fugain op zeilvakantie naar Italië. Toen hij enkele weken later thuiskwam wist hij niet wat of wie hij hoorde. Zichzelf, non-stop op de radio! Une Belle Histoire werd dé zomerhit van 1972 en verkocht uiteindelijk bijna een miljoen exemplaren. Maar daar bleef het niet bij. Het lied veroverde een plaatsje in het collectieve geheugen. Nieuwe generaties worden nog altijd geraakt door het beeld en het gevoel dat dit nummer oproept. Une Belle Histoire is een echo uit een andere tijdperk. Een tijd waarin de vrije liefde werd afgetast, uitkijkend naar terloopse ontmoetingen zonder verplichtingen, op leeftijden waarop de lichtheid van het bestaan nog draaglijk is. De sleutelzin is toch: “Alors pourquoi penser au lendemain”. Waarom zou je denken aan morgen? En de fantasie van vele mensen uit het kille noorden leidt dan al snel naar zonnige, zuiderlijkere oorden, zwevend op Franse taalklanken en warme, zoete melodieën. Het hunkerende verlangen dat nooit opdroogt. Voor minder staan liedjes hoog genoteerd in de jaarlijkse Top 2000. 

 

Informatie deels ontleend aan: Bart van Loo – Chanson

Tour de Chanson: La Bohème 


Al in mijn jeugd in de jaren ’80 stond ‘ie nummer 1 in Top 100 Aller Tijden van Veronica – de voorloper van de huidige Top 2000. Ik heb het over Bohemian Rhapsody. En het stuk staat nog altijd nummer 1. Je ontkomt er moeilijk aan als je nu leeft. Maar wat is dat precies, een ‘Bohemian Rhapsody’? 

De term ‘rhapsody’ komt uit de klassieke muziek en is een langer muziekstuk met variërende delen. ‘Bohemian’ verwijst naar wat ze in het Frans ‘bohémiens’ noemen. Een bohémien is een zwerver die buiten de geijkte paadjes loopt.  

Deze levenshouding werd in de 19de eeuw ontzettend populair in de grote stad. Het burgerlijke leven dat toen op zijn hoogtepunt stond werd door bohémiens faliekant afgewezen. In plaats daarvan nestelden ze zich liever aan de zelfkant van het bestaan. Ze leidden een zwervend bestaan, hadden maling aan maatschappelijke conventies en plichten. Anti-establishment. Teruggetrokken in hun parallelle wereld met zielsverwanten aan de onderkant van de samenleving. Vrijheid was het sleutelbegrip. 

Maar waar komt dat woord bohémien vandaan? De Fransen ontleenden het woord in het begin van de 19de eeuw aan de Roma. Deze bevolkingsgroep beweerde in de 15de eeuw uit Bohemen, het westelijke deel van Tsjechië, naar Frankrijk te zijn getrokken. Of dat historisch juist is, daarover lopen de meningen uiteen. Niettemin gebruikten de Fransen eeuwenlang de term bohémien als ze het over Roma hadden.  

Roma zijn altijd verstoten geweest uit de samenleving, waardoor ze verkozen om (nog altijd) buiten die conventionele maatschappij te staan. Een nomadisch bestaan. Als u in Parijs op straat wordt aangehouden om iets te tekenen op een A4-formulier op een kartonnen bord dan is de kans quasi 100% dat u wordt aangehouden door een Roma. Ze zijn nog altijd volop in het Parijse straatbeeld te vinden. (Althans, vóór de Covid-crisis. Ik heb gehoord dat velen zijn teruggekeerd naar hun land van oorsprong.) 

De term bohémien heeft ook een artistiek kantje - vooral in Montmartre. In de film Moulin Rouge uit 2001 met Nicole Kidman komt de bohémien terug. En als je de naam Moulin Rouge laat vallen is de schilder Henri Toulouse-Lautrec nooit ver weg. Ook een bohémien. Tijdgenoot Arthur Rimbaud schreef op zijn 16de het gedicht Ma Bohème waarin hij droomt van een grootstedelijk nomadisch bestaan. Een kunstenaar die van kroeg naar kroeg zwalkt onderwijl zich hevig tegoed doend aan de absint maakt het beeld compleet. De meesten zijn niet oud geworden. Vrij, maar niet geheel gespeend van (fysieke) ongemakken.  

Montmartre is dé pleisterplek voor de Parijse bohème, zoals de bohémien ook wel wordt genoemd. Het was Charles Aznavour die deze naam gaf aan een liedje dat hem wereldroem bracht. Het lied La Bohème uit 1965 gaat over een schilder die terugblikt op zijn jonge jaren als kunstenaar. Hij verging van de honger maar hij was gelukkig, want hij was vrij. Voor Aznavour was dit lied een adieu aan de laatste dagen van bohémien in Montmartre. Een vaarwel aan een ander tijdperk. 

Op het podium droeg Aznavour dit lied altijd voor met de witte zakdoek die hij op het laatst met kracht op de grond smeet. Zakdoek in het volle licht terwijl hij zelf de duisternis van de coulisse inliep. Ik kan het niet nalaten om op de valreep met u te delen dat ik het genoegen heb gehad om de laatste der klassieke chansonniers aan het werk te zien. Het was 28 december 2016. Palais des Sport aan de zuidrand van Parijs. Ook toen deed hij zijn act met de witte zakdoek. Aznavour was die avond 92 jaar oud - en 2 jaar van zijn dood vandaan. Een adieu aan de bohémien

 

Ooohhh Champs-Elysées, Ooohhh Champs-Elysées !! 


In mijn jeugd leek het alsof het lied Champs-Elysées nooit was ontstaan. Het was er gewoon. Het was er altijd al geweest. Zoals Satisfaction van de Stones, Sugar Sugar van The Archies, of Bij Ons In De Jordaan van Johnny Jordaan. 

Champs-Elysées lijkt zó universeel dat ik het moeilijk in de tijd kon plaatsen. Alsof het boven de tijd uitstijgt. De melodie is onweerstaanbaar sterk. Als we tijdens een tour de Champs-Elysées oplopen, beginnen mensen spontaan het lied te neuriën of te zingen. En voor de rest van de dag zit die melodielijn in je hoofd. 

Toch is ook dit lied ooit geboren. Champs-Élysées werd uitgebracht in mei 1969 en kreeg meteen vleugels. Het was een hit in heel Europa en zelfs achter het Ijzeren Gordijn vond het nummer weerklank. Al in hetzelfde jaar maakte een Sloveense (toen: Joegoslavische) zangeres een coverversie in haar eigen taal. 

De zanger die Champs-Élysées legendarisch maakte was de Fransman Joe Dassin. U kent hem misschien wel van de zwoele jaren ’70-hymne L’été Indien, het lied dat het broeierige sfeertje uit de Emmanuelle-cyclus met Sylvia Kristel zo geloofwaardig oproept. De veelzijdige, in New York geboren Dassin sprak ook Japans. Ter promotie van Frankrijk zong Dassin in het land van de rijzende zon Champs-Élysées in het Japans! 

Ook in Nederland werd Champs-Élysées een hit èn een klassieker. Dat bracht copywriter en tekstschrijver Herman Pieter de Boer op het idee om er een Nederlandse tekst op te maken. Pieter de Boer, die ook tekstueel verantwoordelijk is geweest voor Visite (Lenny Kuhr), Annabel (Hans de Booij, Boudewijn de Groot), Ik Heb Zo Waanzinnig Gedroomd en Op Een Onbewoond Eiland (Kinderen Voor Kinderen), vertelde ooit in het televisieprogramma Wintertijd het volgende verhaal: ‘Ik zat aan een boek te werken in Frankrijk. Soms zette ik de radio aan. Alsmaar kwam voorbij: Oooh Champs-Élysées, tum-da-ta-da-da… Ik dacht: wat een leuk deuntje! Toen kwam ik terug in Amsterdam en ik liep over het Waterlooplein en ik dacht: dat past precies! Oh Waterlooplein. Liedje afgemaakt. Opgenomen door Johnny (Kraaijkamp) en Rijk (de Gooijer). Intussen ging Lion Swaab, de producer, die ging op zoek naar de oorspronkelijke uitgever. Want die moet toestemming geven voor de nieuwe tekst. Toen bleek het geen Franse uitgever te zijn, maar een Engelse uitgever! Het Engelse nummer heette Waterloo Road. Geen wonder dat het zo goed paste op Waterlooplein! Dat was mijn eerste liedje. Grote hit. Daarna heb ik nog 700 liedjes geschreven.’ 

Zo origineel was Champs-Élysées dus niet. Voor de oorsprong steken we beter het Kanaal over en komen we in Londen Town terecht. In 1968 maakte de band Jason Crest Waterloo Road populair in Engeland. Het arrangement en het accent van de zanger doen denken aan de Kinks en de Small Faces. De tekst was van Mike Deighan. Pas een jaar later veranderde tekstdichter Pierre Delanoë het decor van het lied naar die andere wereldstad: het Parijs van de jaren ‘60. Dassin bezong de chique pracht van de mondaine laan. Het maakte niet uit of je er in de middag of middernacht bent: voor iedereen is er altijd wat wils op de beroemdste laan ter wereld: “À midi ou à minuit, il y a tout ce que vous voulez aux Champs-Élysées.” 

Tour de Chanson: Beroemd, maar om de verkeerde reden

Het populaire programma Chanson met Rob Kemps en Matthijs van Nieuwkerk – rond een miljoen kijkers per aflevering – heeft zijn sporen nagelaten. In iedere groep toeristen die met mij meegaat zijn er altijd enkelen die fan zijn. Voor sommigen is het zelfs de hoofdreden om de Franse hoofdstad weer eens aan te doen. 

De makers zijn in juni hier geweest om de tweede serie op te nemen. Eén van de rode draden in het programma over de geschiedenis van het Franse lied is de rubriek waarin in een sneltreinvaart beroemde en minder beroemde chansons de revue passeren. Dat doet ons olijke duo in een platenzaak. 

Toen ik Chansons zag, viel mij die platenzaak op. Ik kende dat muziekwinkeltje! Dat kon niet ergens anders zijn dan schuin tegenover Arènes de Lutece, de aloude arena uit de Romeinse tijd. Als ik er met een groep gasten langskom, en dat is regelmatig, dan merken sommige liefhebbers het etablissement direct op. Eén keer was een mevrouw zo enthousiast dat ze spontaan de winkel in liep om haar geestdrift kenbaar te maken. Ik met haar naar binnen. De reactie daar was een complete verrassing. Er volgde een relaas van de uitbaters. Ze wisten ervan, ze wisten dat ze bekend waren in Nederland, of toch zeker hun kraam. Maar ze waren daar niet zo blij mee. De mannen zijn namelijk erg trots op hun speciaalzaak in… jazzmuziek. En geen chansons! 

De ironie wordt verder opgedreven als je bedenkt dat tussen de duizenden en duizenden cd’s en elpees (vinyl) er in het winkeltje welgeteld 1 plastic box gevuld is met… chansonmuziek. En die box staat ergens op de grond, bedolven onder 2, 3 andere boxen met jazzplaten. Met andere woorden, ze zijn nu in Nederland bekend om de verkeerde reden. “Connu frustrant,” noemden ze het zelf. Gefrustreerd omdat ze op tv komen niet met hun eigen corebusiness, maar met wat buiten hun eigen geliefde jazzmuziek staat. Met andere woorden, ondanks die Hollandse camera’s zal er nauwelijks een jazzplaat meer verkocht worden. Dat is de ironie van het lot. 

Het allermooiste moet nog komen en dat betreft de voorgevel. Want zowel in het boek als op televisie prijkt in koeienletters “CHANSON” boven de voordeur. Maar de werkelijkheid is vaak anders dan de showbusiness. Ook in dit geval. Want in het echte leven staat het woord “Chanson” helemaal niet op de voorgevel. Op de gevel staat “Paris Jazz Corner”. Een sterk staaltje desinformatie op de NPO!

 

Ps: Rob en Matthijs, die laatste opmerking is een grapje, hè jongens! 😉

Edith Piaf (1915 – 1963)

Hoewel ze de eerste was die een wereldwijde ster werd, kwam ze niet uit de lucht vallen. Ze stond in een lange traditie van zangeressen die haar waren voorafgegaan. Die reeks begon aan het einde van de 19de eeuw, de tijd van het variété, van de Moulin Rouge, van Le Chat Noir waar de stem van charmezanger Aristide Bruant de mensen in vervoering bracht. Die eerste periode tussen 1900 en 1930 bracht zangeressen voort als Fréhel, Mistinguett, Florelle en Damia. Ze hadden (bijna) allemaal overeenkomstig dat ze uit (groot) Parijs kwamen, veelal uit de onderklasse. Hun levens waren bloemlezingen vol met drank en drugs en ontelbare romances. 

Edith Gassion was geen uitzondering in deze opsomming. En toch werd ze dat uiteindelijk wel.

Edith werd geboren tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Tenon ziekenhuis in het 20ste arrondissement. En niet, zoals de legende het voorschrijft op straat, bij mij om de hoek in Rue de Belleville. Haar moeder was kroegzangeres en acrobate en ontfermde zich weinig over de kleine Edith. Op haar vader stonden de loopgraven te wachten en dus bracht hij zijn dochter onder bij zijn moeder, die een bordeel uitbaatte. Eigenlijk werd Edith opgevoed door prostituées. Haar zwakheid, zoals ze het later zelf pleegde te zeggen, voor mannen kwam hieruit voort: ‘Ik dacht dat wanneer een jongen een meisje bij hem riep dat het meisje hem nooit weigerde.’ Inmiddels zong kleine Edith als een nachtegaal. Ze debuteerde voor publiek tijdens acrobatische vertoningen op straat. Ze was 9 jaar. 

Op 17-jarige leeftijd bracht ze een dochter ter wereld, Marcelle. De geschiedenis herhaalde zich. Marcelle kwam in hetzelfde ziekenhuis ter wereld als haar moeder. En net als haar moeder wist Edith geen raad met het kind. Ze ging liever de straat op om te zingen. Het kwam voor dat de baby voor uren alleen gelaten werd, omdat Edith elders was. Samen met Simone Berteaut, met wie ze tot aan haar dood onafscheidelijk zou blijven (en die haar biografe werd). Daarop nam de vader Marcelle onder zijn hoede. Als Edith haar dochter terug wilden hebben, moest ze haar maar komen halen. Maar Edith kwam niet. Hoewel ze haar dochter wel financieel verzorgde. Op 2-jarige leeftijd stierf Marcelle aan hersenvliesontsteking. Volgens geruchten zou Edith het geld voor de begrafenis bij elkaar hebben gescharreld door het bed te delen met een passerende man. 

De biografie van Edith Gassion vóór haar doorbraak was een doorsnee verhaal van het leven in de onderste sociale klassen van de Parijse jungle. Het was een leven vol ontberingen dat zich op straat afspeelde en waar het legale en het wetteloze onnavolgbaar met elkaar verstrengeld waren. Zoals Edith Gassion waren er honderden, zo niet duizenden aan de oostkant van de stad. Ediths leven is alleen uitvergroot zodat wij ons kunnen laven aan haar drama waaruit die hartverscheurende liedjes zijn ontstaan waaraan wij weer onze eigen pijn en verdriet kunnen spiegelen.

 

Enkele maanden na het overlijden van Marcelle werd Edith ontdekt. Nachtclubeigenaar Louis Leplée zag een toekomst in de zangeres. Ze kreeg een kans in zijn club bij de Champs-Élysées, waar chique en bohemiens door elkaar liepen. Hoewel ze amper 1 meter 47 was en vreselijk nerveus maakte ze indruk. Leplée schaafde aan haar performance en zorgde voor twee handelsmerken: de onafscheidelijke zwarte jurk en haar artiestennaam Piaf, dat een volkse uitdrukking was voor ‘kleine mus’. Ingegeven door haar postuur. Beide karakteristieken zou ze nooit meer opgeven.

Piaf ontgroeide al snel Belleville, overschreed de grenzen van Parijs, veroverde heel Frankrijk en trotseerde tot slot alle wereldzeeën. Ze werd de eerste vedette in Amerika die niet uit Hollywood kwam. Tien jaar vóór de Beatles. 

Ik sluit graag af met de woorden van Luc Santé: ‘Haar talent lag vooral in het “grenzeloze”: er was geen grens tussen haarzelf en het lied, en evenmin tussen haar en de luisteraar. (…) Niet alleen was ze een weergaloze vocaliste en de belichaming en het hoogtepunt van een hele traditie, ze was de punt van een prisma.’

 

Informatie deels ontleend aan: Luc Santé, Het Andere Parijs.

 De Marseillaise: de geboorte van een republikeins verzetslied 

Mensen buiten Frankrijk denken bij de eerste noten altijd dat de Beatles beginnen te zingen. De Fransen daarentegen heffen onmiddellijk hun eigen volkslied aan: de Marseillaise.  

Is de Marseillaise het bekendste volkslied ter wereld? Je zou het bijna denken. Het lied is een typisch republikeins lied: ontstaan in die patriottistische chaos van de Frans Revolutie. De componist heet Claude Joseph Rouget de Lisle, een kapitein van het Franse leger. Hij schreef het lied in Straatsburg, in de nacht van 25 op 26 april 1792. Het lied was ontstaan doordat er een oorlogsverklaring was uitgegaan om te strijden in de Oostenrijkse Nederlanden (het huidige België). Dat werd een faliekante mislukking. Maar het lied was geboren. Rouget de Lisle zong het voor het eerst voor de burgemeester van Straatsburg. De titel luidde toen nog Chant de guerre pour l'Armee du Rhin (oorlogslied voor het Rijnleger). Het chanson verspreidde zich als een olievlek over het land. Dat bleek toen de troepen uit Marseille luidkeels het lied zongen terwijl ze Parijs binnen marcheerden onderweg naar diezelfde oorlog. Vandaar de naamsverandering in La Marseillaise

Drie jaar later, op 14 juli 1795, werd de Marseillaise officieel uitgeroepen tot het volkslied van de Eerste Republiek. Maar eenmaal zichzelf tot keizer gekroond, zette Napoleon daar een streep door. Dat bleef zo doorgaan doorheen een groot deel van de 19de eeuw. Koningen volgden elkaar op en zelfs een tweede keizer, het neefje van Bonaparte. Die werd in 1870 na de beruchte Frans-Duitse oorlog afgezet door de oosterburen. 8 jaar later, we zitten dan in de Derde Republiek, werd de Marseillaise weer in ere hersteld. Sindsdien is het altijd het officiële volkslied gebleven. 

Het republikeinse karakter van het lied komt vooral in het tweede couplet naar voren waarin wordt gezongen: “Que veut cette horde d'esclaves/De traîtres, de rois conjurés? ... C'est nous qu'on ose méditer/De rendre à l'antique esclavage!” (Wat wil deze horde slaven, verraders en samenzwerende koningen?... Wij zijn het die men durft te overwegen om tot de oude slavernij terug te brengen) Met die ‘oude slavernij’ werden uiteraard de erbarmelijke omstandigheden van het volk onder het ancien regime bedoeld, met name de armoede onder de laatste 3 Lodewijks, XIV, XV en XVI. 

De kracht van het lied, de combinatie van tekst en melodie, heeft vele andere regimes geïnspireerd. Sterker nog, sommige landen hebben het lied geadopteerd. Of, met andere woorden: een coverversie van gemaakt. Een bekend voorbeeld is de Russische Revolutie van 1917. In de 5de strofe van de Marseillaise wordt verwezen naar de klassenstrijd, het ultieme uitgangspunt van de Russische opstand onder Lenin. Toen hij vanuit Finland  

per trein in 1917 aankwam in Sint-Petersburg werd niet de Internationale gespeeld, maar de Marseillaise. Dit Franse lied is ook een blauwe maandag volkslied van Rusland geweest! Een jaar later is uiteindelijk toch voor de Internationale gekozen.

Ook Belgische socialisten zongen graag de Marseillaise. Louis Paul Boon, een van de grootste Belgische schrijvers van de 20ste eeuw, schreef erover in zijn roman Pieter Daens. En de grap van de afgelopen jaren is die om Yves Leterme. Hij werd als premier van België nota bene op 21 juli, de Belgische feestdag, gevraagd de Brabançonne te zingen waarna hij spontaan de Marseillaise inzet. Dat heeft hij geweten!

Maar er waren meer die aan de haal gingen met de Marseillaise. Natuurlijk de Beatles gebruikten het - in All You Need Is Love (en dus onrechtstreeks ook Robert ten Brink 😉). Serge Gainsbourg ging nog een stap verder: hij maakte een reggaeversie! Samen met Sly en Robbie, de beste reggae-ritmesectie van de jaren ’70 en ‘80, nam hij in een studio in Kingston, Jamaica, Aux Armes Et Cætera op. Met Rita Marley, Bobs vrouw, in het achtergrondkoortje. Het resultaat was olie op het vuur: veel veteranen reageerden woest. Gainsbourg kreeg zelfs doodsbedreigingen. Toch trad hij op. Op 4 januari 1980 in Straatsburg, de stad waar Rouget de Lisle het origineel ooit schreef, gaf hij acte de presence. Gainsbourg wist heel goed waar hij het over had: “Ik ben een rebel die La Marseillaise zijn oorspronkelijke betekenis heeft teruggegeven!” Daarop hief hij zijn vuist op en begon de oorspronkelijke versie te zingen. De soldaten in het publiek die van plan waren Gainsbourg de strot om te draaien, konden niet anders dan in het gelid staan om hun volkslied trots mee te zingen. De reggaeplaat werd de best verkochte uit zijn carrière met meer dan een miljoen exemplaren. Van de opbrengsten kocht hij op 14 december 1981 het originele manuscript van de Marseillaise. 

En dan is er nog tot slot Casablanca (1942), de feel good-film over de Marokkaanse pleisterplek voor vluchtende verzetsmensen die door de nazi’s wordt bezet. Op één van de heroïsche momenten uit de klassieker met Humphrey Bogart wordt een Duitse mars overstemd door de Marseillaise. Dit fragment was plotseling enorm populair na de aanslagen in de Bataclan in 2015. Het was diep ontroerend om in die periode plotseling de saamhorigheid onder Parijzenaars te voelen. We hadden het nodig. Na die aanslag op onze vrijheid deed dit aloude verzetslied zijn vertrouwde werk zoals balsem op een bijtende wond. 

Gainsbourg (1928-1991)


Wat heb ik die mensen veracht in mijn jeugd! Mensen op feestjes die heel ongemakkelijk begonnen te ginnegappen en te grinniken als Je T’aime Moi Non Plus gedraaid werd. Niet wetend waar ze met zichzelf moesten blijven onder het gekreun van Jane Birkin.

Als kind vond ik de melodie al prachtig, in dezelfde trant als de Mediterraanse smartlap Do You Love Me van Sharif Dean. Maar Je T’aime Moi Non Plus is uit een ander vaatje getapt. Die melodie is zó vurig en zó romig. De sfeer, de productie, het lied ademt vrijheid uit. De Franse vrijheid van de jaren zeventig. Weerklinkend in liedjes als Une Belle Histoire van Michel Fugain en Été Indien van Joe Dassin. Die gouden jaren dus.

Pas twee decennia later kwam ik erachter wat voor ongelofelijk kracht Serge Gainsbourg had en was. Ik werd op slag, nadat ik een dubbele compilatie-cd had gekocht, fan van hem en verliefd op vele van zijn chansons. La Chanson de Prévert, La Javanaise, Initials B.B., Melody Nelson, Elisa, Marilou Sous La Neige, Sorry Angel, Aux Enfants De La Chance… en natuurlijk veel en heel vaak 69 Année Erotique. De lijst is eindeloos! Zijn liedjes getuigen van kwaliteit. Vanaf zijn begin in de jaren ‘50 tot aan zijn laatste productie voor Vanessa Paradis in 1990, een jaar voor zijn dood.

En daar wil ik zijn, bij zijn dood. Want er zijn verschillende sporen van zijn dood in Parijs. Natuurlijk is er zijn graf. Daar ligt hij samen met zijn ouders in. Dat komt overigens vaker voor in Frankrijk. Niet op het beroemde Père Lachaise, maar op Cimetière Montparnasse. Zijn tombe is vaak bedekt met beertjes, bloemen, sigarettenpeuken en metrokaartjes.

Metrokaartjes, zult u zeggen? De echte fan weet natuurlijk waarom. Zijn doorbraak in 1958 heet Le Poinçonneur des Lilas. Het chanson gaat over een kaartjesknipper op de tramlijn tussen Parijs en Lilas, aan de oostkant van de metropool, die zijn leven zo zinloos acht dat hij uiteindelijk een gaatje in zijn eigen schedel schiet. Dat was Gainsbourgs eerste succes. De toon was gezet. (Voor de liefhebbers: aan de rand van Lilas, aan het einde van Rue de Belleville, aan de buitenkant van de Périphérique, vinden we sinds enkele jaren Jardin Serge Gainsbourg.)

Aan een andere rand, die van Saint-Germain-des-Prés, meer bepaald in Rue de Verneuille vinden we het huis waar Gainsbourg tussen 1971 en 1991 woonde. Gelukkige, maar ook minder gelukkige momenten kende hij daar met Jane en de kinderen. Serge was een liefdevolle, verlegen, onzekere minnaar en vader. Jane wilde haar kinderen structuur geven in het leven. Serge maalde er niet om om om vier uur ’s nachts al rokend en drinkend met zijn kleine kinderen op te blijven in zijn volledig zwarte interieur. Het fauteuil, de asbak, de tafel, de muren, letterlijk alles was zwart. Toen Serge in 1973 de eerste van zijn vijf hartinfarcten kreeg wilde hij niet naar buiten gebracht worden op de brancard onder de kleurloze ziekenhuisdeken, maar onder zijn eigen Hermès-deken. Zwart van kleur. 

Om een lang verhaal kort te houden: aan het einde van de jaren '70 vluchtte Jane het huis uit, omdat zij verstoord werd in een normale opvoeding voor de kinderen. Ze bleef wel voor Serge zorgen. In de laatste maanden van zijn leven warmde ze zijn diepvriesmaaltijden op. Op 2 maart 1991 stierf hij in dit lage en lege huis. 

En daar versteent de geschiedenis van het huis. 

Als u wilt leid ik u langs de woning. Op nummer 5 is het uit duizenden te herkennen: de gevel is een grote muurschildering van graffiti met Serges beeltenis en andere referenties aan zijn oeuvre. Ik vertelde u daarnet over de geschiedenis die er versteend is. Dat zit zo: de deuren zijn nog altijd 'hermetisch' gesloten. Binnenin is het in exact dezelfde staat als in maart 1991. Niets is veranderd. Dochter Charlotte Gainsbourg, in Frankrijk net als haar charmante moeder nog altijd een graag geziene gast in de media - allebei opvallend evenwichtige vrouwen - laat de poorten gesloten. Meer dan eens is ze gevraagd of het huis geen museum kan worden. Tot op heden is het er niet van gekomen. Als we voor de deur staan blijft het een groot mysterie. Ook voor menig gast tijdens mijn privétours. 

De dag dat het gebouw openbaar zal worden gesteld komt iedere dag een dagje dichterbij. En toch is diezelfde dag weer eens uitgesteld tot begin 2022. Wordt vervolgd…

Dalida (1933 - 1987) 

 Dalida. Ze lijkt vergeten door jongere generaties. Ooit was ze een discoprinses. De vrouwelijke tegenhanger van de al even legendarische Claude “Cloclo” François. Beiden zijn op een morbide manier aan hun einde gekomen. 

Cloclo draaide een lampje vast terwijl hij in een volle badkuip stond. Dat was niet zijn beste idee, wel zijn laatste. 

In de jaren '70 maakte Dalida ook naam in Nederland en België. En wat was ze mooi als je archiefbeelden van haar ziet. En wulps als ze begon te dansen. Bij Toppop nota bene! Want daar is ze ook te gast geweest. Paroles… Paroles… met acteur Alain Delon was een hit. Gigi L’amoroso Gigi l’amour was op een haar na nummer één. En Mart Smeets sloot zijn programma De Avondetappe altijd af met de stem van Dalida: “Buenas noches mi amor”. 

Haar schoonheid had Egyptische roots. Er liep ook Italiaans en Frans bloed door haar aderen. Soms valt over schoonheid niet te twisten. Hoewel de cynicus zal opmerken: ze was wel héél blond. Dalida werd Miss Egypte 1954. Daarop ging ze haar geluk beproeven in Parijs. Ze droomde van een carrière als actrice. Dat lukte. Maar ze ging pas echt als een komeet als zangeres. Ze was het product van het eerste echte marketingproces in het Franse chanson. Haar doorbraakhit Bambino werd flink gehypt op de radiozender Europe 1. Een nieuwe diva was gelanceerd. Dalida bleek een vaste waarde van internationale allure. Haar liedjes waren direct, volks en populair. Ze verkocht niet minder dan 170 miljoen platen! 

Door haar succes, charme en hartelijkheid was ze een magneet voor mannen. Maar het waren niet altijd even gelukkige combinaties. Door een macaber lot pleegden drie van haar mannen zelfmoord. Teleurgesteld bleef ze kinderloos. En rond haar 50ste werd ze geopereerd aan een oogafwijking die weinig verbetering in haar zicht bracht. Dat was in de nadagen van de discohype, toen ze nog Last Christmas van Wham! coverde. In het Frans! In die periode trok ze zich het liefste terug in haar grote huis. Gelegen in een kleine, doodlopende straat van kasseien, hoog in Montmartre. De luiken gesloten. 

Tijdens onze Montmartretour passeren we altijd het huis van Dalida. Tussen het atelier van Picasso en de laatst overgebleven molen van Montmartre, Moulin de la Galette. Ze woonde daar 25 jaar. Het was in dat huis dat ze in een voorjaarsnacht enkele pillen te veel innam. Weggeslikt met whiskey. 54 jaar na haar geboorte. Van kinds af aan was ze bang geweest voor het donker. Ze liet altijd een lichtje aan als ze ging slapen. Die avond ging het licht uit. 

Je weet nooit wat zich achter de gevels van huizen heeft afgespeeld. Het begeleidende briefje bevatte weinig woorden: ‘La vie m’est insupportable. Pardonnez-moi.’ Het was haar allemaal te veel geworden. 

 

Onder de publieke belangstelling van 40.000 mensen vond ze haar weg naar Cimetière Montmartre, om de hoek van waar ze woonde. Haar tombe is makkelijk te vinden. Geheel in stijl staat op de grafzerk een standbeeld van goud. 

Ook de mensen die nog nooit van Dalida hebben gehoord beleven hun momentje tijdens de Montmartretour. Want even voorbij Moulin de la Galette vinden we de zangeres op straat terug in de vorm van een buste. Op een van de meest fotogenieke plekken van heel Parijs. Ze kijkt uit op het groene Montmartre, de roze gevel van la maison rose en een glimp van de basiliek Sacre Coeur. De beeldhouwer moet enorm geïnspireerd zijn geweest door haar vrouwelijkheid. Het is zelfs een grapje geworden. Als je een van haar borsten aanraakt dan ben je verzekerd van de volwassen versie van “7 jaar geluk”. Er zijn mensen, zeker mannen, die meteen naar haar borsten grijpen. Er zijn er ook die over bacteriën beginnen.