Tour de Chanson: de Accordeon
Heel vaak staat het Franse chanson gelijk aan de accordeon. En op klassiekers zoals Les Feuilles Mortes, Vesoul, Milord en Sous Le Ciel De Paris is inderdaad een ‘trekzak’ te horen. Maar in nog veel meer Franse chansons is het instrument in geen velden of wegen te bekennen. Toch blijft tot op vandaag die associatie ermee pal overeind staan. Je hoeft maar 10 seconden accordeonmuziek te laten horen en je ziet mensen wegsmelten bij de gedachten aan een onbezorgde tijd in la douce France.
Door de accordeon enkel te linken met het chanson zouden we het 19de-eeuwse instrument tekort doen. Het geluid komt in veel volksmuziek voor. De accordeon stond in de 19de eeuw bekend als de ‘piano van de armen.’ Of de ‘piano met de riemen’. Het apparaat was makkelijker vervoerbaar. Onder andere naar de zogenaamde bals musettes (musettebals). Deze buurtfeesten werden enorm populair vanaf de jaren 1880. Op verschillende plekken in Parijs kwamen mensen – vaak uit de arbeidersklasse - samen om te dansen op accordeonmuziek. Die werd ondersteund door drums en gitaar om er meer swing in te brengen.
Bekende uitgaansadressen in Parijs waren in Rue de Lappe (het nog altijd bestaande Balajo; vlakbij Place de la Bastille). Maar ook op Place Pigalle en Place Clichy werd hevig gefeest op Le Musette. Maar de bekendste plek die nog altijd zichtbaar is is onder de molen van Moulin de la Galette. Nu is er een uitstekend restaurant gevestigd, maar aan het einde van de 19de eeuw doften mensen zich op om hier uit de ban te springen. Ze zijn te zien op één van de beroemdste schilderijen uit het impressionisme. Bal du Moulin de la Galette van Pierre-Auguste Renoir brengt ons nog altijd in de sfeer van een lustige zondagmiddag.
Onder invloed van de Italianen werd het geluid van de accordeon zo populair dat het instrument een bepaald soort doedelzak uit de Auvergne verdreef als hèt karakteristieke geluid van deze bals. Toen was het hek van de dam. De accordeon raakte steeds meer verweven met de Franse lichte muziek waarop mensen tijdens feestjes dansten. Muziekgenres zoals de wals, tango, paso-doble en de Java kregen nieuwe impulsen door het gebruik van de trekharmonica. Accordeonisten zoals Yvette Horner en André Verschuren waren halverwege de 20ste eeuw gigantisch populair in Frankrijk. Misschien zijn ze voor de jonge generaties Fransen op de achtergrond geraakt, maar vele 50+’ers weten meteen over wie je hebt als je die namen laat vallen.
De klassieke bals musettes raakten vanaf de jaren 1960 in de vergetelheid. De arbeiderswijken verdwenen meer en meer. Door de komst van de televisie bleven mensen makkelijker thuis hangen. En wie uitging verkoos het nieuwe geluid: de Angelsaksische rock ‘n’ roll en nog later de elektronisch pompende beat van de disco. In de muziek van Dalida, Christophe en Claude François was geen plaats meer voor het oude geluid. Maar ook in de muziek van de klassieke chansonniers, zoals Georges Brassens, Jean Ferrat en Charles Aznavour, domineerden eerder strijkers of een akoestische gitaar. Het was de eigenzinnige vernieuwer Renaud die de accordeon weer prominent toeliet in zijn muziek. Zo speelt het instrument nog altijd een alternatieve rol in hedendaagse Franse muziek, zoals bij Mano Negra en Les Négresses.
Maar laten we eerlijk zijn: het idee van de accordeon als hèt Franse instrument bij uitstek is in de loop van de jaren een onverwoestbaar cliché geworden. Toeristen cultiveren maar wat graag dat beeld. Wie ben ik om die romantiek te verstoren? 😉
Cabaret Le Lapin Agile
Een ellendige novemberavond, met een motregen die de dappersten van de straat veegt…
Misschien heb je de zin al herkend. Ik ben hier schaamteloos en vol pretentie Willem Elsschot aan te citeren. Ik begin beter even opnieuw:
Een diepdonkere avond vlak voor kerst, gegeseld in een striemende kou zoals we die in jaren niet meer gevoeld hadden. Deze woorden zijn van mezelf en geen woord is gelogen. Het voordeel als je in Parijs woont is dat je op ieder gewenst moment – bij voorkeur in het laagseizoen – ieder museum of show kan bezoeken die op je lijstje staat.
Op deze gure decemberavond loop ik Le Lapin Agile binnen. Hoog op de heuvel van Montmartre. Ik kom terecht in een andere wereld. Dat klinkt clichématig, maar het is waar… Ik kom terecht in een ruimte niet veel groter dan een riante woonkamer. Andere gelukkigen van deze avond druppelen langzaam binnen totdat we samen zitten met 7 lokale zangers (waaronder de huidige bejaarde eigenaar van Lapin Agile) en ongeveer 25 luisteraars. De zangers nemen ons samen met een begeleidende pianist mee op reis langs de rijke Chansongeschiedenis. Het is een willekeurige reis, dus een echte: je weet niet wat de volgende afslag gaat zijn. We worden vriendelijk gewenkt om mee te doen, ook al kennen de meesten amper de tekst. We vullen maar in: “Oui, oui, oui, non, non, non…” (Les Chevaliers de la Table) of: “Chante chante la vie chante” (Michel Fugain). Dat is niet al te ingewikkeld.
Ik zing mee met Emmenez-Moi van Aznavour, toevallig een persoonlijke favoriet. Piaf komt langs, bezongen door een nog jonge ambitieuze Parisienne. We zingen of neuriën allemaal Sous le Ciel de Paris. Haar collega zangeres doet solo Dis, Quand Reviendras-Tu?, het meesterwerk van Barbara. Ze zijn de sterren van morgen. Vele gerenommeerde artiesten van nu zijn ooit begonnen in Lapin Agile. Een andere, al wat meer ervaren zangeres brengt met haar akoestische gitaar zelfs Chuck Berry opnieuw tot leven. In het Frans. Ze eindigt haar solo-optreden met de hippieklassieker Une Belle Histoire.
Onder het zingen, het luisteren, en de cerise-wijn dwalen mijn gedachten af naar vroegere tijden. Eind 19de eeuw trad Aristide Bruant hier op en foeterde zijn publiek uit. Het was zijn act. Kunstenaars zoals Renoir, Van Gogh en Toulouse-Lautrec waren hier vrijwel meubilair. Terwijl ze aten werd er gezongen en gedanst. Zoiets als hier nu gaande is tussen de tafels. De naam Le Lapin Agile betekent het “behendige” of “kwieke konijn”. Het uithangbord was een konijn die in een kookpot springt. De naam werd ook verbasterd naar de eerste eigenaar André Gill: het konijn van Gill. Hij, André dus, opende het cabaretje in 1875.
Toen de nieuwe eeuw aanbrak, de eeuw waarin jij en ik geboren zouden worden, zat hier Pablo Picasso met zijn bevriende collega kunstenaars op de banken te eten. Picasso, te arm om een fatsoenlijke maaltijd af te rekenen, gaf maar een schilderij van hemzelf in onderpand. Harlequin - de echte? - hangt nog altijd aan de muur. Indrukwekkend, Picasso heeft hier rond gelopen, geademd, is dronken geworden in deze ruimte! Hoewel ik me nu ook bedenk dat ik ooit in zijn huis in Antibes ben geweest, nu ingericht als museum met het verbluffende uitzicht op la Méditerrannée.
Ik ben er met groepen al 100’den keren langs gelopen en ben er nu binnen: Le Lapin Agile is een prachtig, kleinschalig, warme ontmoeting met het Montmartre dat de hele wereld is overgegaan. Maar in Lapin Agile leeft het nog altijd. Gelegen tussen de enig overgebleven wijngaard van Montmartre en het kleine kerkhof Saint-Vincent. Een idylle van een avond.
Als je jezelf een bijzonder cadeau wilt geven in Parijs, boek een avondje Lapin Agile. Dichter bij de Parijzenaars kom je niet snel.
Tour de Chanson: Juliette Gréco - La Javanaise
In de zomer van 1962 brachten Juliette Gréco en Serge Gainsbourg samen een avond door. Er hing amoureuze spanning in de lucht. Dat was in Rue de Verneuille. In een immens salon bij haar thuis op nummer 33. Ze draaiden plaatjes en werden prettig dronken van de champagne. Gainsbourg gooide al zijn charmes in de strijd om haar het hof te maken. Zijn beloning was… dat zij hem afwees. Hij was nog immer het lelijke eendje. Serge blies de aftocht en liep door de stille straten van Parijs naar huis.
Gainsbourg was niet de enige die voor haar charmes viel. Wie deed dat niet? En ze had ook nog een verhaal, die Juliette, genoeg inhoud om een diepe indruk achter te laten. In de Tweede Wereldoorlog was ze samen met haar moeder en zus actief geweest in het verzet. Ze werd opgepakt en afgevoerd naar het hoofdkwartier van de Gestapo op Avenue Foch. Na te zijn ondervraagd en flink geslagen ontkwam ze, in tegenstelling tot haar moeder en zus, aan deportatie. En dat enkel dankzij haar jeugdige leeftijd. Daar stond ze, helemaal alleen op de wereld op de mooiste en breedste avenue van Parijs zonder veel meer op zak dan een metrokaartje. Ze liep naar het huis van de enige persoon die ze kende, een vriendin van haar moeder. In Saint-Sulpice. Bij gebrek aan gepaste kleding hees ze zich in de kleren van de jongens in huis. En schoenen elders vandaan. Onbedoeld creëerde ze de stijl die 10 jaar later zo beroemd zou worden als de stijl van de existentialisten. De zwarte coltrui werd onderdeel van het decor van Saint-Germain-des-Prés.
Dat was in de naoorlogse periode toen ze ontdekt werd door de filosoof Jean-Paul Sartre. Hij was overtuigd: “Gréco heeft miljoenen in haar keel zitten: miljoenen gedichten die nog niet geschreven zijn, en waar men er enkele van zal schrijven.” Hij benoemde haar eigenhandig tot de muze van het existentialisme. Ze werd ook wel la petite existentialiste genoemd. Een stroming heeft toch een boegbeeld nodig, een gezicht. Dat was Sartre natuurlijk zelf met zijn afwijkende oog en onafscheidelijke pijp. Maar Gréco bracht met haar gracieuze voorkomen het beeld weer in balans. Bovendien verzachtten haar melodieën de zware verantwoordelijkheid van eigen keuzes maken in het leven die achter het existentialisme gaapte. Melodieën zoals Sous La Ciel de Paris; even aanstekelijk en legendarisch als La Vie En Rose.
Uiteindelijk was het jazztrompettist Miles Davis die op doorreis in Parijs met Juliette aan de haal ging. Zij was amper 22 jaar en bloedmooi. Foto’s van de twee laten niets aan de verbeelding over.
Gainsbourg daarentegen viste achter het net in die zomer van ‘62. Maar niet helemaal. De volgende dag was hij terug met onder zijn arm een liedje. Speciaal voor haar geschreven. Hun geflirt en de afwijzing van de vorige avond hadden hem de inspiratie gegeven voor één van zijn charmantste composities: La Javanaise. Javanaise was een rage in die tijd, het was een straattaal waarbij gespeeld werd met extra lettergrepen, een soort hermetische taal die jongeren ontwikkelen als een eigen codetaaltje. Vrij vertaald gaat de tekst van La Javanaise als volgt: “Ik moet bekennen dat ik je niet heb laten kwijlen / mijn geliefde, voordat ik van je hoorde/ We hebben samen de liefde beleefd/ van jou naar mij een beetje maar/ als ik het zo zeggen mag/ dansend op de Javanaise/ hebben wij van elkaar gehouden/ één liedje lang/ Het leven is het niet waard geleefd te worden zonder liefde/ maar het was jij die speelde met mijn liefde/ als ik het zo zeggen mag/ dansend op de Javanaise/ hebben wij van elkaar gehouden/ slechts één liedje lang.”
Een liedje over de dingen die voorbijgaan. Gréco zei erover: “Het is in de eerste plaats een spel, geen spel van woorden, maar een spel met woorden waardoor ze een waarde krijgen, een veel sterkere kleur. ‘Ik moet bekennen dat ik je niet heb laten kwijlen’ - het is fantastisch! Ondanks de titel heeft het lied niets met het Javaans te maken zoals het vroeger werd gesproken. Dit is veel luider, veel muzikaler.” En: “Serge Gainsbourg weet geniaal te jongleren met woorden en muziek.”
Wat heb je, als het erop aan komt, liever als man: een liefdesnacht met een prachtvrouw, óf zo’n ervaring mislopen, maar wel dat zij jouw liedje ieder concert tot aan haar dood trouw blijft vertolken? Het antwoord zal afhangen van het libido van de man. En de leeftijd. Gainsbourg was intelligent genoeg om dat te beseffen: “Ik denk dat ik een bevoorrecht man ben dat ze mijn liedje wilde zingen. Ik denk niet dat er een componist bestaat die dat niet had gewild.”
Tour de Chanson: In de 21ste eeuw
De stad was Rotterdam. De avond viel op een zaterdag. De datum: 22 mei 2021. Frankrijk zou in de voetsporen van Nederland treden. Dat stond toch in de sterren geschreven? Twee jaar daarvoor had Duncan Laurence Nederland na 44 jaar eindelijk weer eens de overwinning geschonken. Frankrijk stond net zo lang droog met winst op het songfestival.
In een eenvoudig clair-obscure tilde Frankrijks troef op de schouders van de chansonreuzen het aloude genre over de drempel van een nieuwe generatie. Ze droeg weliswaar geen jurk, maar haar broek en topje waren even zwart als Piafs kleren ooit. De expressie in haar stem was die van een verhalenverteller. De spanning in de compositie - door haarzelf geschreven - eindigde in een opzwepende climax en liet een verpletterende indruk achter bij het publiek. “Voilà, Voilà, Voilà!!”
Barbara Pravi, woonachtig in Abbesses, Montmartre, is in 1993 geboren in de lichtstad. Haar vader gaf haar Servo-Kroatische wortels mee. Hij was artiest, de appel is niet ver van de boom gevallen. Haar moeder was de dochter van een Iraanse schilder, de moeder van haar moeder was een Poolse Jodin, en de oorsprong van de moeder van haar vader vinden we in Algerije. Haar vorming is multicultureel, haar passie is het Franse lied. Parijs in één persoon vervat.
Voordat ze het podium opliep in Rotterdam én daarmee miljoenen huiskamers en cafés in Europa binnenliep, had Pravi al een jarenlange staat van dienst in Frankrijk. Na verschillende hits, ep’s en samenwerkingsverbanden, schitterde ze in een komische musical over de bevrijding, Un été 44, en trad ze op in de Accor Hotels Arena in Parijs voor 19.000 mensen. En ze zette zich in voor vrouwenrechten in Frankrijk – ook in haar liedjes. Muzikaal begon ze zich steeds meer te ontwikkelen in de richting van het Franse chanson met als voorlopig hoogtepunt de Europese doorbraak na het Eurovisie Songfestival. Voorbeelden vond ze in Jacques Brel, George Brassens, Françoise Hardy en haar naamgenoot Barbara. De inspiratie voor haar teksten put ze uit haar eigen leven. Een overtuigende kurk om op te drijven.
Is Pravi de enige die de fakkel van het Franse chanson brandende houdt in de 21ste eeuw?
La chanson Française betekent zoiets als “het Franse lied”. Daar hoort in wezen alles bij wat in Frankrijk aan lichte liedjes geproduceerd wordt. Vandaag de dag omvat dat veel Afrikaanse invloeden en de alomtegenwoordige elektropop. Maar er is nog altijd wel muziek te vinden dat traditioneel neigt naar de akoestische gitaar en het joie de vivre-gevoel. Zaz (Isabelle Geffroy) is een geroemde zangeres die veel jazzinvloeden binnenlaat in haar liedjes (Je Veux). Gilbert Lafaille is al tijden actief en nog immer productief.
Ook Thomas Dutronc straalt aan het chanson-firmament. Hij is inderdaad de zoon van Jacques Dutronc en Françoise Hardy. Het genenpakket van die 2 grote namen uit de vorige eeuw levert aanstekelijke, optimistische liedjes op met de gitaar in de hoofdrol en – ook bij hem - een beetje jazzinvloed (Demain, J’Aime Plus Paris, Qui Je Suis). Een man die ik tot slot niet mag overslaan in deze alles behalve exhaustieve opsomming is de in Roubaix geboren, links geëngageerde HK. Samen met zijn band Les Deserteurs stak deze talentvolle Brel-adept Vesoul en Amsterdam in een nieuw jasje. En hij maakt meer fraais zoals Demain Demain en Danser Encore. Aanraders!
Barbara Pravi staat er dus niet alleen voor. Of het Franse Chanson ooit nog die enorme invloed zal hebben zoals in de naoorlogse decennia blijft koffiedik kijken. Zeker als je bedenkt dat in Parijs steeds meer Engels wordt gesproken door de jongere generaties. Dat is dus eigenlijk een tendens in de omgekeerde richting.
Dat leidt ons terug naar Barbara Pravi. Naar Rotterdam. Die avond die viel op een zaterdag. 22 mei 2021. Toen Frankrijk in de voetsporen van Nederland zou treden. Alleen… dat ging niet door. Barbara eindige als 2de, achter de Italiaanse rockers van Måneskin…
Tour de Chanson: Aristide Bruant (1851 – 1925)
Het komt wel vaker voor dat een beeld van een artiest beroemder is dan zijn liedjes. Hoeveel jongeren kunnen nog spontaan een liedje van Elvis neuriën? Terwijl ze Presley ongetwijfeld herkennen van een foto. Misschien gaat dat intussen ook al op voor de Beatles. Maar er is vrijwel geen enkele zanger bij wie zijn portret zo zijn repertoire overstemt als bij Aristide Bruant. Weinig mensen hebben zijn stem ooit gehoord, terwijl zijn afbeelding algemeen bekend is.
Twee redenen zijn daar debet aan. Bruant zong zijn liedjes in een periode waarin de eerste geluidsdragers (fonograaf en grammofoon) nog in de kinderschoenen stonden. Zijn liedjes hadden bestaansrecht door bladpapier en live-uitvoeringen. Daarom zijn er weinig opnames bekend en die zijn van een abominabele kwaliteit voor 21ste-eeuwse oren. De andere reden danken we aan de schilder Henri Toulouse-Lautrec. Hij maakte de iconische illustratie van Bruant met de rode sjaal en de zwarte mantel en baret. Die is nooit meer van het netvlies verdwenen – ook niet bij 21ste-eeuwse ogen.
Bruant werd in 1851 in de provincie geboren. Na de dood van zijn vader verdween het enorme familiekapitaal als sneeuw voor de zon en de 15-jarige Aristide zocht zijn heil in Parijs. Meer bepaald in Montmartre. De wijk op de heuvel begon toen als een magneet te werken op kunstenaars. Bruants diepste wens was om zanger te worden. In die periode was Montmartre een arme wijk, zoals zoveel dorpen aan de noord- en oostkant. Aristide wist zich feilloos aan te passen. Hij was een socialist in hart en nieren. Zo zong hij over de armetierige Zone ‘waar de oogst er een was van gebroken flessen en porseleinscherven.’ Hij bekwaamde zich in de straattaal (“argot”) van Montmartre.
Bruant begon op te treden in zogenaamde café-concerts, in de volksmond ook wel les caf’conc’ genoemd. De bekendste van die caf’conc’s waren Alhambra, de Ba-Ta-Clan (inderdaad, daar waar in november 2015 de bloedige aanslag was) en de Moulin Rouge. Een andere van die café-concerts luisterde naar de naam Le Lapin Agile. Bruant woonde om de hoek en was vaste gast. Maar naast Le Lapin Agile wordt Aristide Bruant vooral geassocieerd met het beroemde cabaret Le Chat Noir van Rodolphe Salis. Toen Salis de deuren sloot in 1885 nam Bruant met behulp van het geld van een fan het etablissement over en veranderde de naam in Le Mirliton. De bar was slechts 4 uurtjes open, van 10 tot 2 uur ‘s nachts. Bier kostte er slechts 13 cent, een proletarische prijs. Maar op vrijdag was er de zogenaamde chique avond met aangepaste prijzen (bier vijf frank). Dat lokte heel ander volk naar zijn café. Hij werd bejubeld en vergeleken met François Villon, de grote Middeleeuwse dichter. Elk cabaret had zijn eigen krant. Zo ook Le Mirliton, die Bruant zelf bestierde.
De act van Bruant bestond uit een rood shirt, zwarte fluwelen jas, daarover een zwarte cape, hoge laarzen, een wandelstok en de beroemde rode sjaal. Hij maakte er een gewoonte van om het publiek af te snauwen en tijdens het zingen met zijn laarzen fel op tafel te stampen. Dat was nieuw. Salis was een man die stond voor standing, een typische gastheer die aankondigde met “Madamonsieurs.” Bruant was daarentegen grofgebekt: “De stapel idioten die niet begrijpen wat ik voor ze zing, die niet kunnen begrijpen, niet wetend wat het is om van de honger te sterven, degenen die ter wereld zijn gekomen met een zilveren lepel in hun mond… Ik wreek mezelf door ze te beledigen, door ze slechter te behandelen dan honden. Dat maakt ze tot tranen toe aan het lachen; ze geloven dat ik grappen maak alsof het een briesje uit het verleden is.”
De mensen vonden het prachtig! Dit was een ander register en het paste perfect in het décor van Montmartre. Tussen zijn laatdunkende opmerkingen zong hij de prachtigste liedjes, zoals La Ballade du Chat Noir, Nini Peau d’Chien en À Saint-Lazare. Het zijn liedjes die nu bij vrijwel niemand een belletje doen rinkelen. Het is te lang geleden.
En dat is jammer, want Aristide Bruant was een vernieuwer waar we nog altijd plezier aan beleven. Het is wat kort door de bocht om sloganesk te roepen: “Geen Édith Piaf zonder Aristide Bruant”. Maar er zit wel een kern van waarheid in. Zijn volkse liedjes, zijn acte de présence, zijn hese en krachtige stem en zijn gestalte zorgden ervoor dat het tragische Franse lied een stevig fundament kreeg waar nog zeker een halve eeuw op voortgeborduurd kon worden totdat dit door Piaf op een internationaal niveau werd getild. Nog altijd zijn echo’s hiervan in de 21ste-eeuwse Franse muziek te horen.
Tour de Chanson: France Gall
Poupée De Cire Poupée De Son doet mij altijd denken aan het ochtendgloren van het naoorlogse Europa. France Gall won met dit lied voor Luxemburg het Eurovisie Songfestival van 1965. Het was 20 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, de wederopbouw was grotendeels afgerond, de Europese Gemeenschap bestond nog uit de 6 kernlanden, Europa stond op het eerste hoogtepunt van de naoorlogse welvaart. Luxe deed zijn intrede. Er stroomde een nieuwe wind van bloemen en minirokjes van de babyboomgeneratie en talloze ramen stonden open om die wind op te vangen. Vooral het instrumentale middengedeelte klinkt alsof de zon dwars door een wolkentapijt heen breekt. Poupée De Cire Poupée De Son werd een gigantische Europese hit.
Poupée De Cire Poupée De Son betekende de doorbraak voor componist Serge Gainsbourg. In de volgende 5 jaar bleef hij het popgenre verder verkennen, zoals in Bonnie And Clyde, Initials B.B., Qui Est “In” Qui Est “Out”, 69 Année Érotique, Élisa… Zo schreef hij ook in die lange reeks van pophits Les Sucettes. ‘Sucettes’ betekent letterlijk ‘lolly’s’, die zuigsnoepjes aan een stokje. Gainsbourg koketteerde graag met zijn donkere kant en de dubbelzinnige tekst van dit lied liet zich uitstekend lenen voor een pikant grapje. France Gall was een beschermd meisje uit Parijs dat opgroeide in de muziekindustrie. Haar vader regelde haar zaken en ook de samenwerking met Gainsbourg.
De eerste laag van Les Sucettes is die van een onschuldig meisje, Annie, die van lolly’s houdt die ze bij de lokale drogisterij gaat kopen. Niets aan het handje. Maar daaronder zit een addertje, want het liedje gaat verder met een verhulde beschrijving van een fellatio. Gainsbourg schrijft en Gall zingt over gerstesuiker die ‘in het keeltje van Annie loopt’. France Gall, 18 jaar, was zich van geen kwaad bewust. In beeld kwam ze nog veel jonger over. Ze was niet de laatste in die reeks van Franse Lolita's. Denk aan Lio (Amoureux Solitaires), Vanessa Paradis (Joe Le Taxi), en Charlotte Gainsbourg, de dochter Serge (Lemon Incest).
France Gall, in een interview: ‘Ik heb het heel, heel, heel onschuldig opgenomen. In tegenstelling tot wat is gezegd. Ik ging naar Japan terwijl de plaat in Parijs werd uitgebracht. De radioprogrammeurs schreeuwden: “Ze is helemaal gek, ze gaat zichzelf voor schut zetten.” Ik wist van niets. En toen ik terugkwam, durfde ik mijn huis niet meer uit. Ik durfde geen radio meer te doen, en niet meer op tv te verschijnen.’ Interviewer Philippe Constantin: ‘Je bedoelt te zeggen dat je geen idee had van de echte inhoud van dit nummer?’ Gall: ‘Absoluut niet. Mijn manager, de boef, wist dat maar al te goed. Maar hij heeft er nooit iets over gezegd. Hoe dan ook, het publiek vatte het ook op als een kinderliedje.’
Tegenwoordig zou de lading van het lied gegarandeerd een hoop stof doen oplaaien op de sociale media. Destijds viel er vrijwel niemand over; het lied werd geen tophit.
Buiten enkele hits ken ik France Gall niet zo goed. Mij is altijd de indruk bijgebleven dat ze eerder een benaderbare girl next door was dan een Franse femme fatale. Hoewel ze in haar latere leven lang niet meer zo benaderbaar was. Haar grote liefde, de componist en zanger Michel Berger, stierf in 1992 aan een hartstilstand. 5 jaar later volgde haar dochter Pauline, overleden aan taaislijmziekte. Gall trok zich daarna volledig terug uit de showbusiness. In 2018 overleed ze zelf - aan kanker. Ze was net 70.
Ze ligt op cimetière de Montmartre in een gezamenlijk graf met Michel Berger en Pauline. Hun graf doet mij nog het meest denken aan een glazen volière, maar dan zonder vogels. En altijd moet ik dan aan het muziekstuk Et Les Oiseaux Chantaient denken, in bepaalde kringen een erg populair nummer op uitvaarten. U weet wel, van die tjilpende vogeltjes op dromerige new age muziek.
Dat klinkt misschien wat oneerbiedig – een graf dat op een volière lijkt -, maar gedachten laten zich soms moeilijk bedwingen door de moraal. Ze fladderen af en toe een eigen richting uit zoals vlinders op de wind. Maar als je hun familiegraf op cimetière de Montmartre bezoekt begrijp je me misschien beter.
Tour de Chanson: Het is vijf uur en Parijs ontwaakt
Zo op de vroege ochtend, bij het vijf maal slaan van de klok, voel ik me dol fijn de kroonprins op Place de la Dauphine. Hartje Parijs, pal naast Pont Neuf. Elders in de stad ziet de Place Blanche, het plein naast de rood oplichtende molen, er bleekjes uit na zo’n stevige nacht.
Intussen wordt de melk geleverd om de stad straks van vitamine te voorzien. De straat wordt schoongeveegd, nu de straten eindelijk verlaten zijn. Voor even. De travestieten trekken zich terug om zich te scheren. De strippers doen een omgekeerde striptease. De kussens zijn weer opgeklopt en de geliefden uitgeput.
De eerste damp slaat van de koffiekopjes. Cafés spoelen de glazen. En aan de boulevard Montparnasse… ach, dat station geeft me de rillingen als een koud karkas. De Eiffeltoren, de dame, heeft koude voeten. De Arc de Triomphe schittert weer als nieuw. De obelisk op Place de la Concorde staat stevig, fier en onverstoorbaar overeind - bij het krieken van de dag.
De forenzen - aktetassen, regenjassen - drommen door de gangen van de metro. De geur van spek neemt de ruimte in La Villette in beslag. De nachtbrakers gaan terug in de koffer. De bakkers voor dag en dauw staan juist op. De kranten rollen vers van de pers. De arbeiders zuchten onder alweer een dag in hun leven. Mensen staan op, de ontmoediging staat op hun voorhoofden geschreven.
Voor mij wordt het tijd om mijn bed eens op te zoeken. Het is vijf uur, Parijs ontwaakt. En ik… ik heb helemaal geen slaap.
Een lied van vergelijkbare strekking uit mijn jeugd bonkt in mijn hoofd. Een lied met het ritme van volumineuze billen die dansen boven een fietszadel terwijl de rijdster flink aanzet. Heen en weer deinend op de pedalen. Gespeeld op een vette contrabas. En daar doorheen zingt een dadaïstische dwarsfluit, als een vrouw die te weinig aandacht krijgt, koppig haar eigen lied. In deze muzikale ménage à trois klinkt verloren een melancholische mannenstem die weldra wordt meegenomen in de verkeersdrukte die op ontploffen staat.
Dit wonderlijke lied – ooit hypermodern en toegeëigend door de toenmalige sixties jeugd - behoort inmiddels ook tot het collectieve geheugen van Omroep Max.
Als de zon onverstoorbaar opkomt in Parijs waan ik me een moment lang Jacques Dutronc.
ps: deze is ook héél leuk, Dutronc zoals hij is én zoals hij speelt 😉: Jacques Dutronc - Il est cinq heures, Paris s'éveille | Story behind the song | Top 2000 a gogo - YouTube
Tour de Chanson: Jacques Brel – Ne Me Quitte Pas
Ik moet een jaar of 14 zijn geweest toen Tom Egbers, die van Studio Sport, een programma presenteerde dat Tom & Herrie heette. Iedere week was een zanger te gast van het betere Nederlandse lied – Huub van der Lubbe, Frederique Spigt en Thé Lau kan ik me herinneren - die à la Zomergasten fragmenten voorbij lieten komen van hun muzikale inspiraties. En bijna iedere week kwam bij die fragmenten Jacques Brel langs. Mijn interesse was na een paar weken aangewakkerd. Ik naar de platenzaak, die had je toen nog: Free Record Shop, Van Leest en zelfs de muziekafdeling van Vroom & Dreesman! In de schappen vond je dan: De 24 Grootste Successen van Jacques Brel. Dat vond ik zo’n onterende titel voor zo’n uitzonderlijke artiest. Ik herinner me ook nog dat midden in een zomernacht Mart Smeets in Off The Record de klassieker Ne Me Quitte Pas draaide. Samen met zijn rechterhand Leo Blokhuis maakte hij een Tour de France-aflevering waarbij zij favoriete muziek van de renners uit het peloton lieten horen. Naast alle Guns ‘n’ Roses’ en Metallica’s zat daar ook in de stille zwoele nacht Ne Me Quitte Pas tussen. Het was liefde op het eerste gehoor.
Ondanks die commerciële titel van die compilatie was de hoes impressionistisch te noemen met een dromerige late foto van de Belgische chansonnier. En er was ook een booklet waarin Herman van Veen een woordje had toegevoegd. Herman van Veen die, naar ik later vernam uit één van zijn shows, Brel ‘half’ had ontmoet. Maar hoe dat precies zit, vraag je beter aan Herman van Veen zelf. In ieder geval schreef hij in die tekst van dat cd-boekje de gevleugelde woorden dat zonder de abstracte werkelijkheid de concrete werkelijkheid niet zou kunnen bestaan. Het heeft mij vele jaren gekost om te begrijpen wat Van Veen hiermee bedoelde. De uitdrukking fascineerde mij mateloos, alsof het een alchimistische formule betrof. Ik las die zinnen opnieuw en opnieuw en opnieuw in de hoop bij iedere leesbeurt die woorden beter te begrijpen. En ik begreep ze maar niet. Ironisch genoeg nadat ik die regels 10, 20 jaar lang niet meer onder ogen had gehad, viel eindelijk het muntje.
De aanleiding voor Ne Me Quitte Pas was een verbroken liefdesrelatie. De tekst had een autobiografische grondslag, maar ging niet over Brels huwelijk. Hij bleef jarenlang, ook nadat hij internationaal was doorgebroken, verbonden met zijn vrouw Miche en bleef zijn kinderen onderhouden. Dat had ook te maken met de burgerlijke moraal die diep in België en ook in Brel zelf was verzonken. Ondanks ál die liedjes waarin hij zich afzette tegen die bourgeoisie kon hij het burgerlijke niet uit zichzelf halen.
Brel had naast zijn huwelijk ontelbare minnaressen en één daarvan was Suzanne Gabriello. Over haar ging de tekst van Ne Me Quitte Pas. Zij beëindigde hun relatie, omdat Brel weigerde zijn gezin voor haar in de steek de laten. Naast een leeuw was Brel ook, zoals velen onder ons, een klein jongetje met een bang hart.
Vele jaren later zou hij dat ook erkennen. Ne Me Quitte Pas was eigenlijk geen liefdeslied, ook al werd dat wel vaak zo geïnterpreteerd. Volgens Brel was het “een hymne aan de lafheid van mannen. Dit is hoe ver een man zichzelf kan vernederen. Ik weet dat het natuurlijk vrouwen kan behagen die, zo lijkt het, vrij snel concluderen dat dit een liefdeslied is. En dat troost hen, en dat begrijp ik goed... Maar eigenlijk is het het verhaal van een eikel en een mislukking, het heeft niets met een vrouw te maken.” Edith Piaf zei over dit nummer: “Een man zou zulke dingen niet moeten zingen!” Maar zoals je zelf hebt kunnen lezen in onze blog over haar, had Piaf in haar jeugd dan ook geleerd: “Ik dacht dat wanneer een jongen een meisje bij hem riep dat het meisje hem nooit weigerde.”
Brel had het lied bedoeld voor een vrouwelijke artiest, Simone Langlois, die het ook als eerste opnam, in januari 1959. In september van datzelfde jaar nam Brel het zelf op. Het nummer zou zijn bekendste werk worden en in Frankrijk worden verkozen tot het mooiste chanson van de 20ste eeuw! Voor een Belg is dat geen geringe prestatie.
Tour de Chanson : Comme d’Habitude
“And now, the end is near, so I face the final curtain.” Wie kent deze beginzin niet: of het nu op bruiloften, uitvaarten of een gouweouwezender is, je komt het overal tegen. En wat kreeg David Bowie de kriebels elke keer weer dat hij deze tekst hoorde! Maar daarover later meer.
Ik heb het natuurlijk over My Way. Hoeveel artiesten hebben deze klassieker niet opgenomen? Sammy Davis Jr., Jackie Wilson, Nina Simone, Ray Charles, Robbie Williams, Will Tura, André Hazes (“Waarom ben ik alleen en altijd eenzaam”). Elvis natuurlijk. Tom Jones en Engelbert Humperdink. Maar ook een hakkenversie van Party Animals! Punk van Sid Vicious. The Gipsy Kings, Luciano Pavarotti, Ellen Ten Damme, Raymond van ’t Groenewoud, Zangeres Zonder Naam... En Herman Brood had een postume hit met een ingetogen versie. De lijst is eindeloos. Maar de allerberoemdste uitvoering is uiteraard die van Frank Sinatra.
My Way is geen original. U ziet aan de titel van deze blog al welk lied eraan ten grondslag ligt: Comme d’Habitude. Zoals gewoonlijk. Het was Jacques Revaux die de melodie schreef. Hij maakte later ook een nieuw arrangement voor de zakdoekenklassieker Les Lacs Du Connemara (zie: familie Pfaff). Comme d’Habitude werd aangeboden aan Claude “Cloclo” François. Hij had enige reserves om het lied op te nemen. Hij wilde het alleen doen als hij een eigen tekst mocht schrijven. En zo geschiedde. Met Gilles Thibaut schreef hij Comme d’Habitude, een tekst over een beëindigde liefde. Voor de inspiratie hoefde hij niet ver te zoeken. Tussen hem en de jonge zangeres France Gall was het vuur inmiddels gedoofd.
Dat gebeurde allemaal in 1967. Vrijwel meteen werd de melodie opgemerkt door de buitenwereld. De manager (Kenneth Pitt) van een jonge en dolende David Bowie vroeg hem een Engelse vertaling te maken op Comme d’Habitude. Hij was namelijk van mening dat David een betere tekstschrijver was dan een componist. Dus met die sterke melodie van het Franse origineel moest het wel een hit worden voor zijn pupil. Bowies probeersel kreeg de titel Even A Fool Learns To Love mee. Hij nam een demo op in februari 1968, maar het resultaat werd afgewezen – door de oorspronkelijke Franse uitgever. Bowie was des duivels. En zou dat nog wel een tijdje blijven.
Helemaal door wat er daarna gebeurde. De vader van crooner Paul Anka was in Parijs en hij lichtte zijn zoon in. Die snelde naar de lichtstad, hoorde het liedje op de Franse televisie, nam een kopie van Claude François’ liedje mee naar Amerika en ging aan het werk. Zijn verhaal werd die van een man die terugkeek op zijn leven en de eindbalans opmaakte, dat ondanks enkele fouten toch wel de moeite van het leven waard was. Hij had het op zijn manier gedaan. Hieruit blijkt onmiddellijk de universele waarde van het nummer. Ieder mens is uniek, dus de tekst slaat op ieder individu.
De Franse makers van Comme d’Habitude gingen door het dak toen ze hoorden dat niemand minder dan Frank Sinatra in de studio stond om de Paul Anka-vertaling in te zingen. Frank Sinatra! Hun kostje was gekocht. Dat was in december 1968, enkele maanden later stond de single in de Amerikaanse Top 100, kwam niet verder dan de 27de plaats, maar al snel was het een evergreen die door honderden artiesten zou worden opgenomen. Zolang Claude François leefde, was hij heel selectief in wie het nummer mocht opnemen. Nadat hij in 1978 was gestorven – hij wilde in een vol bad een lampje recht hangen – was er geen houden meer aan met de coverversies.
En hoe zat het dan met onze vriend David Bowie? Die was nog altijd gefrustreerd. Hij had weliswaar het maanlanding-hitje Space Oddity gehad, maar een definitieve doorbraak bleef voorlopig uit. Bowie: ‘Dat My Way heeft me echt lang dwarsgezeten, zeker meer dan een jaar. En toen dacht ik: Ik kan ook zoiets groots schrijven en ik zal het ook laten zien!’ Uiteindelijk wist hij de mislukking Even A Fool Learns To Love om te vormen tot iets bijzonders. Het liedje dat bedoeld was als een parodie op My Way zou uitmonden in Life On Mars? : één van Bowies àllermooiste.
Tour de chanson: Michel Fugain - Une Belle Histoire
Een van de felst fonkelende pareltjes uit de schatkist vol Franse chansons is Une Belle Histoire. Het lied klinkt nog regelmatig op de radio en het lijkt alsof het nummer na de eeuwwisseling nog meer aan populariteit heeft gewonnen. Elk jaar hoog in de Top 2000. En dat terwijl de zanger er niet van wilde weten toen hij de tekst voor het eerst las.
Michel Fugain was typisch een kind van zijn tijd. Hij was een onderdeel van Le Big Bazar, een samenraapsel van zangers, dansers en muzikanten die als een reizende commune het hippiecredo peace, love and understanding verspreidden. En niet te vergeten: vrije seks en geestverruimende genotsmiddelen. Fugains hoofd zat vol met melodieën. Op een dag liet hij een lied horen aan Pierre Delanoë, de nestor van de Franse lichte muziek. Zeg maar: de Franse Gerrit den Braber. Delanoë had zijn bijdragen geleverd aan grote successen van Gilbert Bécaud, Johnny Halliday, Dalida, Michel Polnareff en Claude François. Enkele jaren voordien had hij nog de vertaling van Oh Champs-Élysées geschreven voor Joe Dassin. In de Franse platenindustrie was Pierre Delanoë een ‘grote meneer’, zoals de Vlamingen zouden zeggen.
Voor de melodie van Fugain kwam hij aanzetten met een tekst waarin hij de jeugdige liefde in een eigentijdse setting wilde plaatsen. Hij begon de tekst met: “C’est un bon roman, c’est une belle histoire, c’est une romance d’aujourd’hui.” Oei, dat was tegen het zere been van Fugain. Hoezo een romance? Dat klonk in de oren van de kleurrijke hippie als oubollig, als een scène uit het zwartwittijdperk. Kan dat niet anders? Fugain had de wilde Highway 66 in gedachten. Wat Delanoë had geschreven klonk allemaal veel te burgerlijk en provinciaal. Hier leken twee generaties te botsen. Maar Delanoë hield voet bij stuk.
In het uiteindelijke verhaal kruisen een jonge man op weg naar het mistige noorden een jonge vrouw op weg naar het zonnige zuiden elkaar op de snelweg. Ten hoogte van Valence, iets ten zuiden van Lyon. Waarom daar? Simpelweg omdat Valence rijmt op “chance”, “providence” en “route de vacances”. In tegenstelling tot de stille weggetjes door het glooiende landschap uit de tijd van Charles Trenet speelt dit verhaal zich af op de autoweg. Frankrijks wegennet breidde zich in deze vooruitstrevende jaren snel uit. Zoals die eindeloze sliert van Nancy tot aan Marseille, waar nog altijd velen van jullie deze zomer uren in de file staan. Je kent dus het decor van motorlawaai en stinkende diesels. Maar gelukkig voor ons school er in Delanoë voldoende romanticus (en zakenman) om het parende koppeltje naar een korenveld te leiden.
De tekstschrijver positioneerde de personages in een pakkend beeld: een door auto’s gedomineerde samenleving. “C’est une romance d’aujourd’hui” (een liefde van vandaag de dag). Wie kon zich daar niet mee identificeren? Dit waren de jaren dat Parijs en alle andere steden vol stonden met auto’s, geparkeerd, in de file, èn op hoge snelheid racend over de snelwegen. De auto was het ultieme symbool geworden van individuele vrijheid.
Na de opnamen vertrok Fugain op zeilvakantie naar Italië. Toen hij enkele weken later thuiskwam wist hij niet wat of wie hij hoorde. Zichzelf, non-stop op de radio! Une Belle Histoire werd dé zomerhit van 1972 en verkocht uiteindelijk bijna een miljoen exemplaren. Maar daar bleef het niet bij. Het lied veroverde een plaatsje in het collectieve geheugen. Nieuwe generaties worden nog altijd geraakt door het beeld en het gevoel dat dit nummer oproept. Une Belle Histoire is een echo uit een andere tijdperk. Een tijd waarin de vrije liefde werd afgetast, uitkijkend naar terloopse ontmoetingen zonder verplichtingen, op leeftijden waarop de lichtheid van het bestaan nog draaglijk is. De sleutelzin is toch: “Alors pourquoi penser au lendemain”. Waarom zou je denken aan morgen? En de fantasie van vele mensen uit het kille noorden leidt dan al snel naar zonnige, zuiderlijkere oorden, zwevend op Franse taalklanken en warme, zoete melodieën. Het hunkerende verlangen dat nooit opdroogt. Voor minder staan liedjes hoog genoteerd in de jaarlijkse Top 2000.
Informatie deels ontleend aan: Bart van Loo – Chanson.
Tour de Chanson: La Bohème
Al in mijn jeugd in de jaren ’80 stond ‘ie nummer 1 in Top 100 Aller Tijden van Veronica – de voorloper van de huidige Top 2000. Ik heb het over Bohemian Rhapsody. En het stuk staat nog altijd nummer 1. Je ontkomt er moeilijk aan als je nu leeft. Maar wat is dat precies, een ‘Bohemian Rhapsody’?
De term ‘rhapsody’ komt uit de klassieke muziek en is een langer muziekstuk met variërende delen. ‘Bohemian’ verwijst naar wat ze in het Frans ‘bohémiens’ noemen. Een bohémien is een zwerver die buiten de geijkte paadjes loopt.
Deze levenshouding werd in de 19de eeuw ontzettend populair in de grote stad. Het burgerlijke leven dat toen op zijn hoogtepunt stond werd door bohémiens faliekant afgewezen. In plaats daarvan nestelden ze zich liever aan de zelfkant van het bestaan. Ze leidden een zwervend bestaan, hadden maling aan maatschappelijke conventies en plichten. Anti-establishment. Teruggetrokken in hun parallelle wereld met zielsverwanten aan de onderkant van de samenleving. Vrijheid was het sleutelbegrip.
Maar waar komt dat woord bohémien vandaan? De Fransen ontleenden het woord in het begin van de 19de eeuw aan de Roma. Deze bevolkingsgroep beweerde in de 15de eeuw uit Bohemen, het westelijke deel van Tsjechië, naar Frankrijk te zijn getrokken. Of dat historisch juist is, daarover lopen de meningen uiteen. Niettemin gebruikten de Fransen eeuwenlang de term bohémien als ze het over Roma hadden.
Roma zijn altijd verstoten geweest uit de samenleving, waardoor ze verkozen om (nog altijd) buiten die conventionele maatschappij te staan. Een nomadisch bestaan. Als u in Parijs op straat wordt aangehouden om iets te tekenen op een A4-formulier op een kartonnen bord dan is de kans quasi 100% dat u wordt aangehouden door een Roma. Ze zijn nog altijd volop in het Parijse straatbeeld te vinden. (Althans, vóór de Covid-crisis. Ik heb gehoord dat velen zijn teruggekeerd naar hun land van oorsprong.)
De term bohémien heeft ook een artistiek kantje - vooral in Montmartre. In de film Moulin Rouge uit 2001 met Nicole Kidman komt de bohémien terug. En als je de naam Moulin Rouge laat vallen is de schilder Henri Toulouse-Lautrec nooit ver weg. Ook een bohémien. Tijdgenoot Arthur Rimbaud schreef op zijn 16de het gedicht Ma Bohème waarin hij droomt van een grootstedelijk nomadisch bestaan. Een kunstenaar die van kroeg naar kroeg zwalkt onderwijl zich hevig tegoed doend aan de absint maakt het beeld compleet. De meesten zijn niet oud geworden. Vrij, maar niet geheel gespeend van (fysieke) ongemakken.
Montmartre is dé pleisterplek voor de Parijse bohème, zoals de bohémien ook wel wordt genoemd. Het was Charles Aznavour die deze naam gaf aan een liedje dat hem wereldroem bracht. Het lied La Bohème uit 1965 gaat over een schilder die terugblikt op zijn jonge jaren als kunstenaar. Hij verging van de honger maar hij was gelukkig, want hij was vrij. Voor Aznavour was dit lied een adieu aan de laatste dagen van bohémien in Montmartre. Een vaarwel aan een ander tijdperk.
Op het podium droeg Aznavour dit lied altijd voor met de witte zakdoek die hij op het laatst met kracht op de grond smeet. Zakdoek in het volle licht terwijl hij zelf de duisternis van de coulisse inliep. Ik kan het niet nalaten om op de valreep met u te delen dat ik het genoegen heb gehad om de laatste der klassieke chansonniers aan het werk te zien. Het was 28 december 2016. Palais des Sport aan de zuidrand van Parijs. Ook toen deed hij zijn act met de witte zakdoek. Aznavour was die avond 92 jaar oud - en 2 jaar van zijn dood vandaan. Een adieu aan de bohémien.
Ooohhh Champs-Elysées, Ooohhh Champs-Elysées !!
In mijn jeugd leek het alsof het lied Champs-Elysées nooit was ontstaan. Het was er gewoon. Het was er altijd al geweest. Zoals Satisfaction van de Stones, Sugar Sugar van The Archies, of Bij Ons In De Jordaan van Johnny Jordaan.
Champs-Elysées lijkt zó universeel dat ik het moeilijk in de tijd kon plaatsen. Alsof het boven de tijd uitstijgt. De melodie is onweerstaanbaar sterk. Als we tijdens een tour de Champs-Elysées oplopen, beginnen mensen spontaan het lied te neuriën of te zingen. En voor de rest van de dag zit die melodielijn in je hoofd.
Toch is ook dit lied ooit geboren. Champs-Élysées werd uitgebracht in mei 1969 en kreeg meteen vleugels. Het was een hit in heel Europa en zelfs achter het Ijzeren Gordijn vond het nummer weerklank. Al in hetzelfde jaar maakte een Sloveense (toen: Joegoslavische) zangeres een coverversie in haar eigen taal.
De zanger die Champs-Élysées legendarisch maakte was de Fransman Joe Dassin. U kent hem misschien wel van de zwoele jaren ’70-hymne L’été Indien, het lied dat het broeierige sfeertje uit de Emmanuelle-cyclus met Sylvia Kristel zo geloofwaardig oproept. De veelzijdige, in New York geboren Dassin sprak ook Japans. Ter promotie van Frankrijk zong Dassin in het land van de rijzende zon Champs-Élysées in het Japans!
Ook in Nederland werd Champs-Élysées een hit èn een klassieker. Dat bracht copywriter en tekstschrijver Herman Pieter de Boer op het idee om er een Nederlandse tekst op te maken. Pieter de Boer, die ook tekstueel verantwoordelijk is geweest voor Visite (Lenny Kuhr), Annabel (Hans de Booij, Boudewijn de Groot), Ik Heb Zo Waanzinnig Gedroomd en Op Een Onbewoond Eiland (Kinderen Voor Kinderen), vertelde ooit in het televisieprogramma Wintertijd het volgende verhaal: ‘Ik zat aan een boek te werken in Frankrijk. Soms zette ik de radio aan. Alsmaar kwam voorbij: Oooh Champs-Élysées, tum-da-ta-da-da… Ik dacht: wat een leuk deuntje! Toen kwam ik terug in Amsterdam en ik liep over het Waterlooplein en ik dacht: dat past precies! Oh Waterlooplein. Liedje afgemaakt. Opgenomen door Johnny (Kraaijkamp) en Rijk (de Gooijer). Intussen ging Lion Swaab, de producer, die ging op zoek naar de oorspronkelijke uitgever. Want die moet toestemming geven voor de nieuwe tekst. Toen bleek het geen Franse uitgever te zijn, maar een Engelse uitgever! Het Engelse nummer heette Waterloo Road. Geen wonder dat het zo goed paste op Waterlooplein! Dat was mijn eerste liedje. Grote hit. Daarna heb ik nog 700 liedjes geschreven.’
Zo origineel was Champs-Élysées dus niet. Voor de oorsprong steken we beter het Kanaal over en komen we in Londen Town terecht. In 1968 maakte de band Jason Crest Waterloo Road populair in Engeland. Het arrangement en het accent van de zanger doen denken aan de Kinks en de Small Faces. De tekst was van Mike Deighan. Pas een jaar later veranderde tekstdichter Pierre Delanoë het decor van het lied naar die andere wereldstad: het Parijs van de jaren ‘60. Dassin bezong de chique pracht van de mondaine laan. Het maakte niet uit of je er in de middag of middernacht bent: voor iedereen is er altijd wat wils op de beroemdste laan ter wereld: “À midi ou à minuit, il y a tout ce que vous voulez aux Champs-Élysées.”
Tour de Chanson: Beroemd, maar om de verkeerde reden
Het populaire programma Chanson met Rob Kemps en Matthijs van Nieuwkerk – rond een miljoen kijkers per aflevering – heeft zijn sporen nagelaten. In iedere groep toeristen die met mij meegaat zijn er altijd enkelen die fan zijn. Voor sommigen is het zelfs de hoofdreden om de Franse hoofdstad weer eens aan te doen.
De makers zijn in juni hier geweest om de tweede serie op te nemen. Eén van de rode draden in het programma over de geschiedenis van het Franse lied is de rubriek waarin in een sneltreinvaart beroemde en minder beroemde chansons de revue passeren. Dat doet ons olijke duo in een platenzaak.
Toen ik Chansons zag, viel mij die platenzaak op. Ik kende dat muziekwinkeltje! Dat kon niet ergens anders zijn dan schuin tegenover Arènes de Lutece, de aloude arena uit de Romeinse tijd. Als ik er met een groep gasten langskom, en dat is regelmatig, dan merken sommige liefhebbers het etablissement direct op. Eén keer was een mevrouw zo enthousiast dat ze spontaan de winkel in liep om haar geestdrift kenbaar te maken. Ik met haar naar binnen. De reactie daar was een complete verrassing. Er volgde een relaas van de uitbaters. Ze wisten ervan, ze wisten dat ze bekend waren in Nederland, of toch zeker hun kraam. Maar ze waren daar niet zo blij mee. De mannen zijn namelijk erg trots op hun speciaalzaak in… jazzmuziek. En geen chansons!
De ironie wordt verder opgedreven als je bedenkt dat tussen de duizenden en duizenden cd’s en elpees (vinyl) er in het winkeltje welgeteld 1 plastic box gevuld is met… chansonmuziek. En die box staat ergens op de grond, bedolven onder 2, 3 andere boxen met jazzplaten. Met andere woorden, ze zijn nu in Nederland bekend om de verkeerde reden. “Connu frustrant,” noemden ze het zelf. Gefrustreerd omdat ze op tv komen niet met hun eigen corebusiness, maar met wat buiten hun eigen geliefde jazzmuziek staat. Met andere woorden, ondanks die Hollandse camera’s zal er nauwelijks een jazzplaat meer verkocht worden. Dat is de ironie van het lot.
Het allermooiste moet nog komen en dat betreft de voorgevel. Want zowel in het boek als op televisie prijkt in koeienletters “CHANSON” boven de voordeur. Maar de werkelijkheid is vaak anders dan de showbusiness. Ook in dit geval. Want in het echte leven staat het woord “Chanson” helemaal niet op de voorgevel. Op de gevel staat “Paris Jazz Corner”. Een sterk staaltje desinformatie op de NPO!
Ps: Rob en Matthijs, die laatste opmerking is een grapje, hè jongens! 😉
Edith Piaf (1915 – 1963)
Hoewel ze de eerste was die een wereldwijde ster werd, kwam ze niet uit de lucht vallen. Ze stond in een lange traditie van zangeressen die haar waren voorafgegaan. Die reeks begon aan het einde van de 19de eeuw, de tijd van het variété, van de Moulin Rouge, van Le Chat Noir waar de stem van charmezanger Aristide Bruant de mensen in vervoering bracht. Die eerste periode tussen 1900 en 1930 bracht zangeressen voort als Fréhel, Mistinguett, Florelle en Damia. Ze hadden (bijna) allemaal overeenkomstig dat ze uit (groot) Parijs kwamen, veelal uit de onderklasse. Hun levens waren bloemlezingen vol met drank en drugs en ontelbare romances.
Edith Gassion was geen uitzondering in deze opsomming. En toch werd ze dat uiteindelijk wel.
Edith werd geboren tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Tenon ziekenhuis in het 20ste arrondissement. En niet, zoals de legende het voorschrijft op straat, bij mij om de hoek in Rue de Belleville. Haar moeder was kroegzangeres en acrobate en ontfermde zich weinig over de kleine Edith. Op haar vader stonden de loopgraven te wachten en dus bracht hij zijn dochter onder bij zijn moeder, die een bordeel uitbaatte. Eigenlijk werd Edith opgevoed door prostituées. Haar zwakheid, zoals ze het later zelf pleegde te zeggen, voor mannen kwam hieruit voort: ‘Ik dacht dat wanneer een jongen een meisje bij hem riep dat het meisje hem nooit weigerde.’ Inmiddels zong kleine Edith als een nachtegaal. Ze debuteerde voor publiek tijdens acrobatische vertoningen op straat. Ze was 9 jaar.
Op 17-jarige leeftijd bracht ze een dochter ter wereld, Marcelle. De geschiedenis herhaalde zich. Marcelle kwam in hetzelfde ziekenhuis ter wereld als haar moeder. En net als haar moeder wist Edith geen raad met het kind. Ze ging liever de straat op om te zingen. Het kwam voor dat de baby voor uren alleen gelaten werd, omdat Edith elders was. Samen met Simone Berteaut, met wie ze tot aan haar dood onafscheidelijk zou blijven (en die haar biografe werd). Daarop nam de vader Marcelle onder zijn hoede. Als Edith haar dochter terug wilden hebben, moest ze haar maar komen halen. Maar Edith kwam niet. Hoewel ze haar dochter wel financieel verzorgde. Op 2-jarige leeftijd stierf Marcelle aan hersenvliesontsteking. Volgens geruchten zou Edith het geld voor de begrafenis bij elkaar hebben gescharreld door het bed te delen met een passerende man.
De biografie van Edith Gassion vóór haar doorbraak was een doorsnee verhaal van het leven in de onderste sociale klassen van de Parijse jungle. Het was een leven vol ontberingen dat zich op straat afspeelde en waar het legale en het wetteloze onnavolgbaar met elkaar verstrengeld waren. Zoals Edith Gassion waren er honderden, zo niet duizenden aan de oostkant van de stad. Ediths leven is alleen uitvergroot zodat wij ons kunnen laven aan haar drama waaruit die hartverscheurende liedjes zijn ontstaan waaraan wij weer onze eigen pijn en verdriet kunnen spiegelen.
Enkele maanden na het overlijden van Marcelle werd Edith ontdekt. Nachtclubeigenaar Louis Leplée zag een toekomst in de zangeres. Ze kreeg een kans in zijn club bij de Champs-Élysées, waar chique en bohemiens door elkaar liepen. Hoewel ze amper 1 meter 47 was en vreselijk nerveus maakte ze indruk. Leplée schaafde aan haar performance en zorgde voor twee handelsmerken: de onafscheidelijke zwarte jurk en haar artiestennaam Piaf, dat een volkse uitdrukking was voor ‘kleine mus’. Ingegeven door haar postuur. Beide karakteristieken zou ze nooit meer opgeven.
Piaf ontgroeide al snel Belleville, overschreed de grenzen van Parijs, veroverde heel Frankrijk en trotseerde tot slot alle wereldzeeën. Ze werd de eerste vedette in Amerika die niet uit Hollywood kwam. Tien jaar vóór de Beatles.
Ik sluit graag af met de woorden van Luc Santé: ‘Haar talent lag vooral in het “grenzeloze”: er was geen grens tussen haarzelf en het lied, en evenmin tussen haar en de luisteraar. (…) Niet alleen was ze een weergaloze vocaliste en de belichaming en het hoogtepunt van een hele traditie, ze was de punt van een prisma.’
Informatie deels ontleend aan: Luc Santé, Het Andere Parijs.
De Marseillaise: de geboorte van een republikeins verzetslied
Mensen buiten Frankrijk denken bij de eerste noten altijd dat de Beatles beginnen te zingen. De Fransen daarentegen heffen onmiddellijk hun eigen volkslied aan: de Marseillaise.
Is de Marseillaise het bekendste volkslied ter wereld? Je zou het bijna denken. Het lied is een typisch republikeins lied: ontstaan in die patriottistische chaos van de Frans Revolutie. De componist heet Claude Joseph Rouget de Lisle, een kapitein van het Franse leger. Hij schreef het lied in Straatsburg, in de nacht van 25 op 26 april 1792. Het lied was ontstaan doordat er een oorlogsverklaring was uitgegaan om te strijden in de Oostenrijkse Nederlanden (het huidige België). Dat werd een faliekante mislukking. Maar het lied was geboren. Rouget de Lisle zong het voor het eerst voor de burgemeester van Straatsburg. De titel luidde toen nog Chant de guerre pour l'Armee du Rhin (oorlogslied voor het Rijnleger). Het chanson verspreidde zich als een olievlek over het land. Dat bleek toen de troepen uit Marseille luidkeels het lied zongen terwijl ze Parijs binnen marcheerden onderweg naar diezelfde oorlog. Vandaar de naamsverandering in La Marseillaise.
Drie jaar later, op 14 juli 1795, werd de Marseillaise officieel uitgeroepen tot het volkslied van de Eerste Republiek. Maar eenmaal zichzelf tot keizer gekroond, zette Napoleon daar een streep door. Dat bleef zo doorgaan doorheen een groot deel van de 19de eeuw. Koningen volgden elkaar op en zelfs een tweede keizer, het neefje van Bonaparte. Die werd in 1870 na de beruchte Frans-Duitse oorlog afgezet door de oosterburen. 8 jaar later, we zitten dan in de Derde Republiek, werd de Marseillaise weer in ere hersteld. Sindsdien is het altijd het officiële volkslied gebleven.
Het republikeinse karakter van het lied komt vooral in het tweede couplet naar voren waarin wordt gezongen: “Que veut cette horde d'esclaves/De traîtres, de rois conjurés? ... C'est nous qu'on ose méditer/De rendre à l'antique esclavage!” (Wat wil deze horde slaven, verraders en samenzwerende koningen?... Wij zijn het die men durft te overwegen om tot de oude slavernij terug te brengen) Met die ‘oude slavernij’ werden uiteraard de erbarmelijke omstandigheden van het volk onder het ancien regime bedoeld, met name de armoede onder de laatste 3 Lodewijks, XIV, XV en XVI.
De kracht van het lied, de combinatie van tekst en melodie, heeft vele andere regimes geïnspireerd. Sterker nog, sommige landen hebben het lied geadopteerd. Of, met andere woorden: een coverversie van gemaakt. Een bekend voorbeeld is de Russische Revolutie van 1917. In de 5de strofe van de Marseillaise wordt verwezen naar de klassenstrijd, het ultieme uitgangspunt van de Russische opstand onder Lenin. Toen hij vanuit Finland
per trein in 1917 aankwam in Sint-Petersburg werd niet de Internationale gespeeld, maar de Marseillaise. Dit Franse lied is ook een blauwe maandag volkslied van Rusland geweest! Een jaar later is uiteindelijk toch voor de Internationale gekozen.
Ook Belgische socialisten zongen graag de Marseillaise. Louis Paul Boon, een van de grootste Belgische schrijvers van de 20ste eeuw, schreef erover in zijn roman Pieter Daens. En de grap van de afgelopen jaren is die om Yves Leterme. Hij werd als premier van België nota bene op 21 juli, de Belgische feestdag, gevraagd de Brabançonne te zingen waarna hij spontaan de Marseillaise inzet. Dat heeft hij geweten!
Maar er waren meer die aan de haal gingen met de Marseillaise. Natuurlijk de Beatles gebruikten het - in All You Need Is Love (en dus onrechtstreeks ook Robert ten Brink 😉). Serge Gainsbourg ging nog een stap verder: hij maakte een reggaeversie! Samen met Sly en Robbie, de beste reggae-ritmesectie van de jaren ’70 en ‘80, nam hij in een studio in Kingston, Jamaica, Aux Armes Et Cætera op. Met Rita Marley, Bobs vrouw, in het achtergrondkoortje. Het resultaat was olie op het vuur: veel veteranen reageerden woest. Gainsbourg kreeg zelfs doodsbedreigingen. Toch trad hij op. Op 4 januari 1980 in Straatsburg, de stad waar Rouget de Lisle het origineel ooit schreef, gaf hij acte de presence. Gainsbourg wist heel goed waar hij het over had: “Ik ben een rebel die La Marseillaise zijn oorspronkelijke betekenis heeft teruggegeven!” Daarop hief hij zijn vuist op en begon de oorspronkelijke versie te zingen. De soldaten in het publiek die van plan waren Gainsbourg de strot om te draaien, konden niet anders dan in het gelid staan om hun volkslied trots mee te zingen. De reggaeplaat werd de best verkochte uit zijn carrière met meer dan een miljoen exemplaren. Van de opbrengsten kocht hij op 14 december 1981 het originele manuscript van de Marseillaise.
En dan is er nog tot slot Casablanca (1942), de feel good-film over de Marokkaanse pleisterplek voor vluchtende verzetsmensen die door de nazi’s wordt bezet. Op één van de heroïsche momenten uit de klassieker met Humphrey Bogart wordt een Duitse mars overstemd door de Marseillaise. Dit fragment was plotseling enorm populair na de aanslagen in de Bataclan in 2015. Het was diep ontroerend om in die periode plotseling de saamhorigheid onder Parijzenaars te voelen. We hadden het nodig. Na die aanslag op onze vrijheid deed dit aloude verzetslied zijn vertrouwde werk zoals balsem op een bijtende wond.
Gainsbourg (1928-1991)
Wat heb ik die mensen veracht in mijn jeugd! Mensen op feestjes die heel ongemakkelijk begonnen te ginnegappen en te grinniken als Je T’aime Moi Non Plus gedraaid werd. Niet wetend waar ze met zichzelf moesten blijven onder het gekreun van Jane Birkin.
Als kind vond ik de melodie al prachtig, in dezelfde trant als de Mediterraanse smartlap Do You Love Me van Sharif Dean. Maar Je T’aime Moi Non Plus is uit een ander vaatje getapt. Die melodie is zó vurig en zó romig. De sfeer, de productie, het lied ademt vrijheid uit. De Franse vrijheid van de jaren zeventig. Weerklinkend in liedjes als Une Belle Histoire van Michel Fugain en Été Indien van Joe Dassin. Die gouden jaren dus.
Pas twee decennia later kwam ik erachter wat voor ongelofelijk kracht Serge Gainsbourg had en was. Ik werd op slag, nadat ik een dubbele compilatie-cd had gekocht, fan van hem en verliefd op vele van zijn chansons. La Chanson de Prévert, La Javanaise, Initials B.B., Melody Nelson, Elisa, Marilou Sous La Neige, Sorry Angel, Aux Enfants De La Chance… en natuurlijk veel en heel vaak 69 Année Erotique. De lijst is eindeloos! Zijn liedjes getuigen van kwaliteit. Vanaf zijn begin in de jaren ‘50 tot aan zijn laatste productie voor Vanessa Paradis in 1990, een jaar voor zijn dood.
En daar wil ik zijn, bij zijn dood. Want er zijn verschillende sporen van zijn dood in Parijs. Natuurlijk is er zijn graf. Daar ligt hij samen met zijn ouders in. Dat komt overigens vaker voor in Frankrijk. Niet op het beroemde Père Lachaise, maar op Cimetière Montparnasse. Zijn tombe is vaak bedekt met beertjes, bloemen, sigarettenpeuken en metrokaartjes.
Metrokaartjes, zult u zeggen? De echte fan weet natuurlijk waarom. Zijn doorbraak in 1958 heet Le Poinçonneur des Lilas. Het chanson gaat over een kaartjesknipper op de tramlijn tussen Parijs en Lilas, aan de oostkant van de metropool, die zijn leven zo zinloos acht dat hij uiteindelijk een gaatje in zijn eigen schedel schiet. Dat was Gainsbourgs eerste succes. De toon was gezet. (Voor de liefhebbers: aan de rand van Lilas, aan het einde van Rue de Belleville, aan de buitenkant van de Périphérique, vinden we sinds enkele jaren Jardin Serge Gainsbourg.)
Aan een andere rand, die van Saint-Germain-des-Prés, meer bepaald in Rue de Verneuille vinden we het huis waar Gainsbourg tussen 1971 en 1991 woonde. Gelukkige, maar ook minder gelukkige momenten kende hij daar met Jane en de kinderen. Serge was een liefdevolle, verlegen, onzekere minnaar en vader. Jane wilde haar kinderen structuur geven in het leven. Serge maalde er niet om om om vier uur ’s nachts al rokend en drinkend met zijn kleine kinderen op te blijven in zijn volledig zwarte interieur. Het fauteuil, de asbak, de tafel, de muren, letterlijk alles was zwart. Toen Serge in 1973 de eerste van zijn vijf hartinfarcten kreeg wilde hij niet naar buiten gebracht worden op de brancard onder de kleurloze ziekenhuisdeken, maar onder zijn eigen Hermès-deken. Zwart van kleur.
Om een lang verhaal kort te houden: aan het einde van de jaren '70 vluchtte Jane het huis uit, omdat zij verstoord werd in een normale opvoeding voor de kinderen. Ze bleef wel voor Serge zorgen. In de laatste maanden van zijn leven warmde ze zijn diepvriesmaaltijden op. Op 2 maart 1991 stierf hij in dit lage en lege huis.
En daar versteent de geschiedenis van het huis.
Als u wilt leid ik u langs de woning. Op nummer 5 is het uit duizenden te herkennen: de gevel is een grote muurschildering van graffiti met Serges beeltenis en andere referenties aan zijn oeuvre. Ik vertelde u daarnet over de geschiedenis die er versteend is. Dat zit zo: de deuren zijn nog altijd 'hermetisch' gesloten. Binnenin is het in exact dezelfde staat als in maart 1991. Niets is veranderd. Dochter Charlotte Gainsbourg, in Frankrijk net als haar charmante moeder nog altijd een graag geziene gast in de media - allebei opvallend evenwichtige vrouwen - laat de poorten gesloten. Meer dan eens is ze gevraagd of het huis geen museum kan worden. Tot op heden is het er niet van gekomen. Als we voor de deur staan blijft het een groot mysterie. Ook voor menig gast tijdens mijn privétours.
De dag dat het gebouw openbaar zal worden gesteld komt iedere dag een dagje dichterbij. En toch is diezelfde dag weer eens uitgesteld tot begin 2022. Wordt vervolgd…
Dalida (1933 - 1987)
Dalida. Ze lijkt vergeten door jongere generaties. Ooit was ze een discoprinses. De vrouwelijke tegenhanger van de al even legendarische Claude “Cloclo” François. Beiden zijn op een morbide manier aan hun einde gekomen.
Cloclo draaide een lampje vast terwijl hij in een volle badkuip stond. Dat was niet zijn beste idee, wel zijn laatste.
In de jaren '70 maakte Dalida ook naam in Nederland en België. En wat was ze mooi als je archiefbeelden van haar ziet. En wulps als ze begon te dansen. Bij Toppop nota bene! Want daar is ze ook te gast geweest. Paroles… Paroles… met acteur Alain Delon was een hit. Gigi L’amoroso Gigi l’amour was op een haar na nummer één. En Mart Smeets sloot zijn programma De Avondetappe altijd af met de stem van Dalida: “Buenas noches mi amor”.
Haar schoonheid had Egyptische roots. Er liep ook Italiaans en Frans bloed door haar aderen. Soms valt over schoonheid niet te twisten. Hoewel de cynicus zal opmerken: ze was wel héél blond. Dalida werd Miss Egypte 1954. Daarop ging ze haar geluk beproeven in Parijs. Ze droomde van een carrière als actrice. Dat lukte. Maar ze ging pas echt als een komeet als zangeres. Ze was het product van het eerste echte marketingproces in het Franse chanson. Haar doorbraakhit Bambino werd flink gehypt op de radiozender Europe 1. Een nieuwe diva was gelanceerd. Dalida bleek een vaste waarde van internationale allure. Haar liedjes waren direct, volks en populair. Ze verkocht niet minder dan 170 miljoen platen!
Door haar succes, charme en hartelijkheid was ze een magneet voor mannen. Maar het waren niet altijd even gelukkige combinaties. Door een macaber lot pleegden drie van haar mannen zelfmoord. Teleurgesteld bleef ze kinderloos. En rond haar 50ste werd ze geopereerd aan een oogafwijking die weinig verbetering in haar zicht bracht. Dat was in de nadagen van de discohype, toen ze nog Last Christmas van Wham! coverde. In het Frans! In die periode trok ze zich het liefste terug in haar grote huis. Gelegen in een kleine, doodlopende straat van kasseien, hoog in Montmartre. De luiken gesloten.
Tijdens onze Montmartretour passeren we altijd het huis van Dalida. Tussen het atelier van Picasso en de laatst overgebleven molen van Montmartre, Moulin de la Galette. Ze woonde daar 25 jaar. Het was in dat huis dat ze in een voorjaarsnacht enkele pillen te veel innam. Weggeslikt met whiskey. 54 jaar na haar geboorte. Van kinds af aan was ze bang geweest voor het donker. Ze liet altijd een lichtje aan als ze ging slapen. Die avond ging het licht uit.
Je weet nooit wat zich achter de gevels van huizen heeft afgespeeld. Het begeleidende briefje bevatte weinig woorden: ‘La vie m’est insupportable. Pardonnez-moi.’ Het was haar allemaal te veel geworden.
Onder de publieke belangstelling van 40.000 mensen vond ze haar weg naar Cimetière Montmartre, om de hoek van waar ze woonde. Haar tombe is makkelijk te vinden. Geheel in stijl staat op de grafzerk een standbeeld van goud.
Ook de mensen die nog nooit van Dalida hebben gehoord beleven hun momentje tijdens de Montmartretour. Want even voorbij Moulin de la Galette vinden we de zangeres op straat terug in de vorm van een buste. Op een van de meest fotogenieke plekken van heel Parijs. Ze kijkt uit op het groene Montmartre, de roze gevel van la maison rose en een glimp van de basiliek Sacre Coeur. De beeldhouwer moet enorm geïnspireerd zijn geweest door haar vrouwelijkheid. Het is zelfs een grapje geworden. Als je een van haar borsten aanraakt dan ben je verzekerd van de volwassen versie van “7 jaar geluk”. Er zijn mensen, zeker mannen, die meteen naar haar borsten grijpen. Er zijn er ook die over bacteriën beginnen.