Altijd gratis water in Parijs

Voor alles betaal je een prijs. Ook voor gratis water. 


De bloedige Commune-opstand van 1871 kostte niet alleen 20.000 mensen het leven. De burgeroorlog zorgde er ook voor dat aquaducten naar de stad waren vernietigd. Water was niet te vertrouwen. Het vocht uit de Seine was sowieso te smerig om te drinken. Dus zochten Parijzenaars hun toevlucht in het bier. Net als in de Middeleeuwen. Goedkoper en veiliger dan water. 


Aan dat watergebrek moest dus iets gedaan worden. De stinkend rijke Brit Sir Richard Wallace, erfgenaam van een heuse markies, was een filantroop die deze handschoen opnam. Hij gaf het initiatief tot drinkbaar water voor iedereen. Charles-Auguste Lebourg gaf concrete vorm aan Wallaces voornemen. Heel Parijs kwam vol te staan met vier zussen die in de vorm van een ruit samen een fontein hooghielden. Zoals dat gaat met zussen hadden ze allemaal een duidelijk karakter: één vertegenwoordigde vriendelijkheid, een ander eenvoud, één liefdadigheid, en de vierde soberheid. 


De ruimte tussen de vier zussen werd niet bij toeval gemeten. In de tijd van de bouw van de fonteinen reden er in plaats van auto’s nog paard en wagen door de straten van Parijs. Uiteraard hadden paarden ook dorst. Maar zij mochten in geen geval ooit in de buurt komen van dat water. Het water zou vervuild raken. Daarom was de afstand tussen twee zussen te klein voor een paardenhoofd. Een paard had geen schijn van kans.


Toeristen – en zeker Nederlanders, die thuis als een van de weinige volken ter wereld blind water uit de kraan drinken – zijn nooit helemaal zeker van de waterkwaliteit in de Parijse hotels. Het valt inderdaad niet te ontkennen dat er veel kalk in het Parijse kraanwater zit. Water van Wallace is daarentegen heerlijk helder en fris bronwater. Om mensen te overtuigen, pak ik altijd mijn bidon en hang die onder de waterstroom. Daarna neem ik een ferme slok en wat gebeurt er?! Ik kan gewoon mijn tour afmaken. En ook - goed voorbeeld doet volgen - zeker bij warm weer gaat iedereen zijn duur betaalde, plastic supermarkt flesje bijvullen met water van Wallace. Het zijn van die kleine momenten van verbroedering tijdens een tour. Zo zou Sir Richard het graag gezien hebben. 

 


Ps: Wist je dat er ook Wallace fonteinen staan in Bordeaux en Nantes, in Spanje en Italië, in Californië en Quebec? En zelfs in Israël en Macau, het moedige kleine eilandje dat China nooit helemaal onder controle heeft weten te krijgen. Overal vinden we water van Wallace terug. 

Cité Malesherbes: gevel als een kunstwerk

Hoeveel geheime pareltjes zijn er te vinden in Parijs? Soms moet je ze met een loep gaan zoeken en dan liggen ze eigenlijk om de hoek van een groot bekend gebouw. Niet al te ver van de Moulin Rouge, om de hoek van Place Pigalle bestaat een privé straatje: Cité Malesherbes, in het charmante 9de arrondissement. Gelegen aan de rand van Nouvelle Athènes, een wijk die door de meesten jammerlijk over het hoofd wordt gezien. 


Als je Cité Malesherbes verkent, zul je versteld staan van de architectonische rijkdom van de particuliere herenhuizen en pittoreske gebouwen die er te vinden zijn. Maar één huis verbleekt alle andere. Dat is het huis op nummer 11, één van de mooiste gevels van heel Parijs. 


De namen van de architect en van de schilder van de gevel staan sierlijk vermeld. De architect heet Anatole Jal, de schilder is Pierre-Jules Jollivet. Wat is zo bijzonder aan die voorgevel? 


De buitenmuur is versierd met geëmailleerde lavaschilderingen die verschillende Bijbelse scènes uitbeelden. Deze prachtige keramiek was oorspronkelijk bedoeld voor de Saint-Vincent-de-Paul-kerk (op loopafstand van Gare du Nord). In het oog van de strenge christelijke moraal was de fresco een schandaal; enkele maanden na de installatie is het uit het gebouw verwijderd. De oorspronkelijke polychrome panelen zijn vandaag de dag weer te bewonderen aan de voorkant van de kerk.  


Na die verwijdering dacht Jollivet: als mijn schildering niet op de kerk mag, dan gebruik ik ze wel voor de gevel van mijn eigen huis. En zo gebeurde het. 


De drie centrale ramen op de eerste en tweede verdieping zijn rijkelijk versierd met neorenaissance elementen zoals pilasters, krullen, arabesken, lijsten, vazen en kandelaars. Wat is er precies te zien op schilderingen? Op de eerste verdieping zijn er drie voorstellingen van het Oude Testament: De schepping van Eva uit de rib van Adam, de erfzonde met de slang en de appel, en tot slot Adam en Eva die uit het paradijs worden verdreven. Eén verdieping hoger vinden we drie voorstellingen uit het Nieuwe Testament: De aanbidding van de Wijzen bij de pasgeboren Christus, de Doop van Christus en het Laatste Avondmaal. Het Laatste Avondmaal, de belofte van verlossing, vormt een tegenwicht voor de erfzonde van Adam en Eva. 


Zoals gezegd is Cité Malesherbes een privé-straat met een hek eromheen. Als je een beetje geluk hebt, er moet iemand naar binnen heb je een kans dat je mee binnen kan glippen. Je kan ook meelopen met je Nederlandstalige gids. Dan is de kans net iets groter om binnen te komen. 

 

Ps: in dezelfde straat op nummer 3 zag Jean-Philippe Smet het levenslicht. Smet zou uitgroeien tot de grootste volkszanger van het land, ook wel de Franse Elvis, beter bekend onder zijn artiestennaam Johnny Hallyday. 

Cité de la Mode et du Design 

Het gebouw heeft me altijd gefascineerd. Typisch postmoderne architectuur. Langs de Seine op rive gauche, terwijl de Notre Dame uit het zicht verdwijnt. Uit het niets kronkelt een neongroen, wormachtige reptiel en steekt boven het water uit. 


De functie van het gebouw is typisch Parijs: Les Docks - Cité de la Mode et du Design. De modeschool van Parijs, waar ook restaurants, bars en winkels te vinden zijn die van alles met design te maken hebben. De plek is een ontmoetingscentrum voor ontwerpers, ambachtslieden, vertegenwoordigers van topmerknamen en modeliefhebbers. Hier worden de grenzen van de verschillende kunstwerelden verkend en vermengd. Zoals mangastripboeken, filmanimatie, tekenen, schilderen, beeldhouwen, videogames... Aan de basis van dit alles ligt het Franse Instituut voor Mode (IFM)  – met 150 masterstudenten en 2.000 professionals in opleiding in mode, textiel en design. De school organiseert vaak conferenties die toegankelijk zijn voor het publiek en heeft een eigen referentiebibliotheek voor echte modeliefhebbers.


Les Docks ligt in het 13de arrondissement, één van de districten die het meest met de voeten in de 21ste eeuw staan. In de schaduw van de Bibliothèque Mitterrand. Hierbij hoort uiteraard het restaurant met de beste veganistische gerechten in Parijs. Deze geheel natuurlijke namaakhamburgers, hotdogs en andere lekkernijen in Amerikaanse stijl zijn smakelijker dan je zou verwachten. Maar blijf niet alleen eten in de Cité de la Mode; er is hier genoeg te doen op het gebied van nachtelijke activiteiten. Ga naar de bar op het dak, Nuba, waar een tropische cabana-achtige sfeer je naar de andere kant van de evenaar brengt. Nuba kweekt zelfs verse munt achter de bar, en de servers gebruiken het kruid royaal in hun zelfgemaakte cocktails. Klassieke witte tenten en mini-hanglampen zorgen voor de feestelijke sfeer. Dan is er nog de Moon Roof, waar je kunt ontspannen met een gearomatiseerde waterpijp en een drankje met zicht op de Seine.


15.000 m² is opgedeeld in verschillende secties – om te creëren, winkelen, eten en feesten. Een andere club heet Wanderlust met een programma dat verdeeld is over hiphop, electro en funk en ook in het weekend dé place-to-be is. Elk zaterdag beleef je hier activiteiten zoals yoga, tafeltennis en Crossfit op het enorme terras. Zondagen zijn ideaal om de kinderen mee te nemen, wanneer het terras verandert in een gigantische speeltuin inclusief leuke workshops.

1000 meter de lucht in boven Parc Monceau

Ik ben een groot fan van de hilarische Naked Gun-films. Eén van de leukste scènes komt voor in deel 33 1/3 wanneer ‘detective Frank Drebin from Police Squad’ zich als een spion laat insluiten in de gevangenis. Terwijl hij het gevangenisterrein binnen de muren verkent wordt er hier volop gesport. De gedetineerden doen aan basketbal, kogelstoten, touwtje springen, schommelen…  En ook polsstokhoogspringen. De gevangenen springen er lustig op los met de meterslange stok – zelfs over de gevangenismuur heen. 😊


Uiteraard wordt hier de draak gestoken met de ultieme droom van iedere gevangene: het terugkrijgen van je vrijheid. Dat was ook het geval bij ene André-Jacques Garnerin. Geboren in 1769 zat hij tijdens de Franse Revolutie vast in een Hongaarse gevangenis. In zijn hoofd borrelde het idee van iets met een parachute. Hij durfde zijn droom nooit in de praktijk te brengen. Toch verliet het idee hem niet. Eenmaal weer in vrijheid ging hij werk maken van zijn plan. Op 22 oktober 1797 waagde hij zich aan zijn eerste parachutesprong. Dat gebeurde in Parijs, om precies te zijn in Parc Monceau, het 8ste arrondissement.


Die parachute zag er toen heel anders uit dan vandaag de dag. In plaats van het huidige nylon model vastgeklemd op zijn rug, ontwierp Garnerin een 7 meter brede parachute dat kon openklappen als een paraplu. Je zat eigenlijk in een soort mandje, wat tegenwoordig nog het meest doet denken aan de manden voor een ballonvaart. Hij bevestigde het geheel aan een heteluchtballon en steeg op naar een kleine kilometer hoogte (3000 feet). Op die hoogte sneed hij het koord door dat alles bij elkaar hield. De paraplu vouwde zich open en langzaam daalde hij richting aarde. Alleen was de controle over het gevaarte een ware uitdaging. Laten we zeggen dat de landing nogal zwaar was. Met deze waaghalzerij schreef Garnerin geschiedenis door als de eerste persoon ooit een parachutesprong avant-la-lettre te maken.


Het duurde nog meer dan 100 jaar, tot aan de Eerste Wereldoorlog (1914-1918), voordat het parachutisme zich verder ontwikkelde. De methode werd ingezet om soldaten te laten ontsnappen uit observatieballonnen. Tot die tijd waren er enkele gevallen bekend van stuntmannen die op typische 19de-eeuwse festivals en kermissen capriolen en shows uithaalden door in de lucht te zweven aan een parachute. 


Tot slot nog een romantisch detail: Garnerins vrouw, Jeanne Genevieve, volgde haar echtgenoot als de eerste vrouw die ooit een parachutesprong waagde. 2 jaar na haar man, op 12 oktober 1799. Ook zij liet zich afdalen van een kilometer hoogte. Of het echtpaar ook een gezamenlijke sprong heeft gewaagd, daarover geven de annalen geen uitsluitsel.


Tijdens onze prachtige Bourgeois tour door het 8ste arrondissement lopen we door het park Monceau. Naast een sierlijke, Romantische tuin dus ook de heilige grond van de eerste parachutesprong in de geschiedenis.

 

De hondenbegraafplaats van Parijs 

De honden van Parijs. Het maakt niet uit voor welk wereldberoemd gebouw je een uitleg ten beste staat te geven. Al sta je voor de Eiffeltoren, als er een hondje voorbijloopt dan gaat direct en bijna automatisch alle aandacht uit naar het beestje. Er is iets met de honden van Parijs.

Die fascinatie met de Parijse honden krijgt zijn waardigste èn tegelijk merkwaardigste vorm in een begraafplaats dat volledig is ingericht voor dieren, in het bijzonder voor onze huiselijke viervoeters. Deze plek ligt in Asnières, even buiten de stad en heet officieel: Cimetière des Chiens et Autres Animaux Domestiques. Ofwel, de hondenbegraafplaats.
 
Het kerkhof is de oudste in zijn soort. In 1899 werden de poorten geopend door advocaat George Harmois en feministe Marguerite Durand. Voordien werden kadavers van huisdieren bij het huisvuil achtergelaten of in de rivier Seine gegooid dat eeuwenlang een vuilnisbuil op zichzelf was. Naast katten en honden was deze exclusieve begraafplaats ook bedoeld voor vogels en zelfs paarden en leeuwen. En een verdwaalde schaap en aap zijn er ook terug te vinden.
 
De huidige entrée is 3 euro 50 cent. Als reden wordt opgegeven dat het een historische site is. Père Lachaise is ook een historische site en die is gratis, merk ik op. De madame aan het guichet haalt haar schouders op. Als we het park inlopen valt meteen een groot standbeeld op van een Alpinespaniël – volgens velen de genetische voorloper van de Sint Bernardshond. Barry is zijn naam. Hij leefde in de eerste 14 jaar van de 19de eeuw en zou zo’n 40 mensen hebben gered in de Alpen. Zijn stoffelijk overschot is onderworpen geweest aan taxidermie en te bezichtigen in het Zwitserse Bern. Barry kreeg een indrukwekkend standbeeld centraal op de begraafplaats in Asnières. Met een dramatische tekst: ‘Hij redde het leven van 40 personen. Hij werd gedood door de 41ste.’

Vele grafzerken zijn versierd met kleine stenen beelden van katten en honden. En natuurlijk de vele foto’s van de betreurde beesten ontbreken niet. De gezichten van vooral honden staan vaak triestig – alsof ze al voelden aankomen dat ze op een goede dag hier terecht zouden komen. Sommige zerken hebben de vorm van kattenoren. Soms zitten 3 honden in één graf, een soort familiegraf. Quick I en zijn opvolger in de familie, Quick II, delen een graf. Een hond die Amadeus heette heeft zelfs een viool op zijn steen gekregen.

Voor een graf betaal je tussen de 148 en 297 euro, afhankelijk van de omvang. Als je de graven aandachtig leest dan vallen de geboorte- en de sterftedata op. Die zijn zonder uitzondering uitzonderlijk kort na elkaar. Meer dan 16, 17 jaar zit er nooit tussen. Zo ongeveer de maximale lengte van een katten- of hondenleven.

En dan de namen: vele eindigen op een i-klank. Rocky, Kiki, Wisky, Nikki, Mickey, Tommy, Dolly, Wiky, Bobby… Ze liggen er allemaal. Zolang er maar een klinker in zit.

Er liggen ook beroemde honden, of liever: honden van beroemde baasjes. Zo heeft het hondje Clement van de intussen legendarische schandaalschrijver Michel Houellebecq zijn laatste rustplaats gevonden op dit kerkhof. Evenals de trouwe viervoeter van een andere schrijver, Alexandre Dumas, die overigens zelf een standbeeld heeft in de statige omgeving van Parc Monceau.

Je ziet, als je echt iets anders wilt doen dan de Parijse clichés dan is deze unieke bestemming in Parc Robinson langs de Seine jouw bestemming. Tot slot - oh ironie: toegang voor honden verboden!

Wil je een kijkje nemen? Volg metrolijn 13, en stap uit bij halte Gabriel Péri.

Zouave du pont de l'Alma 

Het is eind februari wanneer ik dit schrijf. Dat is meestal een spannend moment op de kalender. Eigenlijk de hele periode tussen eind januari en begin maart is spannend. De grote vraag is dan: wat doet de Seine? Hoe hoog stijgt het waterpeil? Afgelopen december leek het erop dat de Seine ons deze winter natte voeten zou geven. Het waterpeil stond heel hoog. Er is veel regen gevallen sinds september 2022. Intussen ziet het ernaar uit dat een overstroming deze winter aan ons voorbijgaat.

Waarom kan de periode tussen eind januari en begin maart zo kritiek zijn? De Seine ontspringt in de Vogezen, het middengebergte aan de oostkant van Noord-Frankrijk. In het middengebergte is er (nog altijd) smeltend water dat wordt afgeleid door de Seine. Van oudsher kan het ook hevig regenen in de late winter. Dat is tot daaraan toe, die Seine is immers 776 kilometer lang. Waarom is er dan juist overstroming bij Parijs? Dat komt doordat de rivier bij de stad nauwer wordt. (Dat is waarschijnlijk ook de reden dat juist op deze plek ooit, meer dan 2000 jaar geleden, een stad is ontstaan.) Zo’n vernauwing heeft z’n voor- maar dus ook z’n nadelen: groter risico op overstromingen.

Er is één monument in Parijs dat ons altijd feilloos een aanwijzing geeft of we een overstroming kunnen verwachten. Je moet ‘m weten te vinden, je kijkt er makkelijk naast. De man over wie ik het heb is de Zouave du pont de l’Alma. Een beeld onder de Almabrug, vlakbij de vlam van Lady Diana, in de schaduw van de Eiffeltoren. Deze brug is genoemd naar een grootse overwinning van de geallieerden (waaronder de Fransen) in de 19de eeuw op de Russen. Het leger wist De Krim te bevrijden, waar de rivier de Alma doorheen stroomt.

Om deze overwinning luister bij te zetten hebben de Parijzenaars naast deze brug ook een groep standbeelden neergezet. Een sculptuur van de zogenaamde Zoeaven. Zoeaven zijn Franse infanterie-eenheden die behoren tot het Afrikaanse leger. Die eenheden bestonden tussen 1830 en 1962. Zoeaven droegen een bijzonder uniform. Ze gingen gekleed in een fez, een kort en getailleerd jasje zonder knopen, een brede canvas riem, gezwollen broek, beenkappen en leggings. Vincent van Gogh heeft enkelen van die krijgers geschilderd zoals alleen hij dat kan.

En ook de beeldhouwer George Diebolt raakte danig geïnspireerd en vereeuwigde het kwartet. André-Louis Gody (1828-1896), geboren en gestorven in Gravelines, zou model hebben gestaan - aldus Napoleon III, de laatste keizer van Franrijk. Volgens anderen zou het om een Breton gaan, genaamd Nérigot of Bérizot. 

Begin jaren 1970 werd de oude Pont de l’Alma vervangen door een nieuwe. Die nieuwe brug bezat slechts één pier waardoor slechts één Zouaaf van het groepje soldaten overbleef. Dit overgebleven beeld is 5,2 meter hoog. Hij is vooral beroemd geworden door la crue, de overstromingen van de Seine. Want de Zoeaaf heeft heel wat te verduren gehad in de loop der tijden. Hoe vaak hij al niet een natte broek heeft gekregen! Een hele reeks overstromingen heeft hij overleefd, in 1924, 1945, 1955, 1982, 1988, 1995, 1999, 2001, 2013, 2016, 2018, 2020...

Maar die van 1910 spant de kroon. Toen had hij niet alleen een natte broek, hij stond zelfs tot aan zijn schouders in het water. Normaal is het waterpeil van de Seine ver onder zijn voeten. Als ‘de Zouaaf met zijn voeten in het water staat’, dan spreken de Parijzenaars van een lichte overstroming. Tijdens de laatste overstromingen – die van 2018 en 2020 - bereikte het water zijn middel. 

Zoals je ziet, Zoeaaf geeft altijd een antwoord op hoe we ervoor staan in de Seinestad.

Geen Franse Revolutie zonder… koffie 

Waarschijnlijk heb je vandaag al een lekker bakkie gedronken. Of een tas, als u in Vlaanderen woont. Koffie, koffie, koffie. Volksdrank nummer één.


Ook in Parijs is koffie niet weg te denken. De ochtend begint met de drie c’s: cigarette, croissant et café. Maar ook in de Franse geschiedenis is koffie beslissend geweest. Het is zelfs niet overdreven te beweren dat de Franse Revolutie indirect te danken is aan koffie. 


Op de plek van de overdekte markt van Saint Germain (tussen Boulevard Saint-Germain en église Saint-Sulpice) was vroeger, tussen de Middeleeuwen en de Franse Revolutie (1789), een Foire gevestigd. Dat was een jaarmarkt die tussen 3 februari en Palmzondag werd gehouden. Die jaarmarkt was er niet alleen voor de handel in textiel, etenswaren en andere goederen. Nee, het leek meer op een kermis, een klein attractiepark met exotische dieren, freakshows, poppenkast, vuurspuwers. Ook het meer ondeugende vertier was hier te vinden, vooral in de late uurtjes - inclusief prostitutie. In 1672 was er iets nieuws op de markt. Een Armeense man, Pascal, verscheen met een zwarte likeur: caffé! Dat was nog eens lichte sensatie!


Koffie was al eeuwen bekend bij de Arabieren. Het was dankzij de nauwe handelscontacten met Venetië dat het zwarte goedje ook Europa binnendrong. Engeland (Londen) en de Republiek (Amsterdam) met hun connecties over de hele wereld liepen in die 17de eeuw voorop. Ondanks de ban van de Kerk. Het christendom was nog altijd oppermachtig en paus Clemens VIII moest niets hebben van die nieuwe drank. Totdat hij het zelf geproefd had. Als een blad aan een boom waaide hij om. Het zou eeuwig zonde zijn, vond de kerkvader, om de gelovigen zo’n verrukkelijke drank te ontzeggen. 


Pas later volgde ook Parijs. Pascal had een houten kiosk op die jaarmarkt van Saint-Germain, maar hij zocht iets dat het hele jaar open kon zijn. Hiervoor had hij de hulp nodig van een kerel uit Sicilië die luisterde naar de naam Francesco Procopio. De Italiaan opende zijn eigen koffietent in de straten van Saint-Germaine in 1686. Een café, de allereerste in zijn soort. Een plek waar alleen koffie werd geschonken. Dat was nog eens iets anders dan die tavernes en cabarets waar je goedkope wijn kon krijgen, en duistere kroegen met bier, versleten interieur en klanten van een bedenkelijk allooi. 


Dit café werd luxueus aangekleed waardoor je meteen een heel andere clientiel aantrok. Spiegels aan de wand, kroonluchters aan het plafond. Het was een instant succes. De cafés namen een enorme vaart: rond 1700 waren er al 100 in Parijs. Er kwamen steeds meer varianten: literaire cafés, dominocafés, schaakcafés… En in 1709 verscheen het biljart in het interieur.


Maar deze opkomst hielp ook iets anders in de hand. Mensen die iets met elkaar gemeen hadden - naast hun voorliefde voor koffie - kwamen samen. En dat publiek was veel gevaarlijker dan in de kroegen. De klanten in de kroegen werden dronken. Na hooguit een schermutseling werden die zo mak als een lammetje want ze konden amper op hun benen staan. Maar de nuchtere klanten die de cafés bezochten lazen kranten, lieten zich op andere manieren informeren. Die dachten na in plaats van hun hersenen te verzuipen in de alcohol. 


Dat leidde in de 18de eeuw tot hele nieuwe generaties die serieus nadachten over misstanden in de samenleving. Het gewone volk zuchtte en crepeerde onder de regimes van de absolute koningen – de Lodewijken 14, 15 en 16. Filosofen zoals Montesquieu, Voltaire en Diderot zagen dat het anders moest. Dat praten, ideeën maken en opschrijven gebeurde allemaal in dit soort cafés. Met name Le Procope, het café van de Siciliaan Procopio, was een broeinest voor dit soort praktijken. Mede in Le Procope is er geschreven aan de Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten en verklaringen die zouden leiden tot de Franse Revolutie. En dat allemaal omdat de vooraanstaande cliënten in deze cafés helder bleven denken door die ‘nieuwe’ likeur caffé. Heerlijk helder… koffie!


Le Procope, inmiddels het oudste café van Parijs, kan je nog altijd bezoeken. Het koffiehuis is een restaurant geworden. Binnen in het interieur vind je oude portretten van beroemde gasten en documenten die hier zijn voorbereid en geschreven. En de chapeau van Napoleon! Indrukwekkend stukje geschiedenis dankzij koffie.

 

Deels ontleend aan: Alec van der Horst, Stad Van Ideeën.

Het oudste geheim van Parijs

In 1869… aan de rand van Quartier Latin… werd er een doorgaande weg aangelegd, tegenwoordig bekend als Rue Monge. De gemeente was ook bezig met een tramremise aan te leggen toen ze op een gigantische vondst stuitte: een archeologische site uit de Romeinse tijd. Historici wisten wat dit betekende. Dit kon niets anders zijn dan die oude arena. 

De antenne van de historisch bewuste schrijver Victor Hugo ging onmiddellijk af. Hij richtte met anderen La société des Amis des Arènes op, een stichting ter behoud van de arena. En hij schreef in de zomer van 1883 een brief aan de gemeente: “Het is onmogelijk dat Parijs, de stad van de toekomst, het levende bewijs van zijn rijke verleden zomaar zou opgeven. Het verleden brengt namelijk de toekomst. De arena's zijn het oude kenmerk van de grote stad. Ze zijn een uniek monument. Bewaar ze ten koste van alles.” 

Waar had Victor Hugo het precies over in deze brief? Hoe oud was oud? De site was ouder dan dat de stad zijn naam droeg. 

 


De eilanden in de Seine (toen nog anders van vorm dan tegenwoordig), het huidige Quartier Latin, en het gebied ten zuidoosten daarvan was ongeveer de omtrek van Lutetia. In het frans: Lutèce. Degenen die regelmatig Astrix en Obelisk lezen zullen de naam herkennen. De naam Parijs stamt oorspronkelijk van de Keltische stam Parisii, die sinds de 3de eeuw vóór Christus dit stukje aarde rond de Seine bewoonde. De Parisii dolven het onderspit toen Julius Caesar de Gallische stammen in de pan hakte. Na deze zuivering met meer dan een miljoen doden in enkele jaren, namen de Romeinen de macht over. Ze zorgden niet alleen voor een nietsontziende uitroeiing in Gallië, ze gaven de stad van de Parisii ook een andere naam. “Lutetia” zou verwijzen naar het Keltische woord voor moeras. 

Lutitia was een Romeins centrum, misschien niet zo groot als Lyon en zeker niet zo indrukwekkend als Rome, het toenmalige centrum van de wereld. Lutetia was geen politieke hoofdstad, maar toch was er genoeg economische bedrijvigheid om de stad te laten groeien tot een aantal van 8000 inwoners. 2 restanten uit deze tijd zijn nog altijd te bezichtigen. Dat zijn de termen in het museum van Cluny (aan de kruising van boulevard Saint-Germain en boulevard Saint-Michel) en de oude arena (Arènes de Lutèce). 

Het amfitheater werd gebouwd aan het einde van de 1ste eeuw na Christus en is daarmee het oudste nog bestaande gebouw in Parijs. Het ontwerp week af van de bekende Romeinse amfitheaters. De tribunes omringden ruim de helft van de arena, terwijl er aan een zijde een lang podium van 41 meter was aangelegd. Kennelijk was dit ontwerp een Gallisch model, want het kwam meer voor in dit gebied. Maar die in Lutetia was hoogstwaarschijnlijk de grootste in zijn soort. In de arena werden theatervoorstellingen en gladiatorengevechten gehouden. Op de tribunes konden 15.000 toeschouwers plaatsnemen. Een groot zeil diende, net als in het Colosseum in Rome, als afweer tegen de zon. Er waren ook speciale stallen voor de roofdieren die werden ingezet tijdens venatio’s, zogenaamde gevechten van mens tegen dier of dieren onderling. 

 

In de 3de eeuw kwam er de klad in. Het Romeinse Rijk verbrokkelde, verzwakte, de Germaanse volkeren zagen hun kans schoon. In 212 gaven de Romeinen de oorspronkelijke naam terug: Lutetia Parisiorum. Daaruit ontstond de huidige naam Parijs. De linkeroever, van oudsher het centrum van de stad, werd verlaten en de andere kant van de Seine nam voortaan het voortouw. 

In 280 werd Lutetia Parisiorum geplunderd door de barbaarse stammen. Stenen van het amfitheater werden gebruikt om het eilandje in de Seine te beschermen. De arena zelf raakte in onbruik en kreeg in de Middeleeuwen zelfs de functie van begraafplaats. En uiteindelijk, met de komst van de beroemde stadsmuur van Philippe August, verdween de arena in 1210 onder de aardoppervlakte. Zo gaat dat met de geschiedenis, die is laagje op laagje opgestapeld. Vandaar dat archeologen als ze gaan graven zoveel terugvinden van honderden jaren geleden, meters diep in de grond. 

Pas 750 jaar later, alsof het niets is, ontdekten de Parijzenaren de arena. Puur bij toeval, toen ze dus die tramstandplaats wilden aanleggen. Ze wisten uit overleveringen dat die daar ergens moet hebben gelegen. Maar toch, ze zullen die dag in 1869 vreemd hebben opgekeken. Uiteindelijk nam de gemeente Parijs – onder meer na de brief van Victor Hugo - het initiatief tot restauratie. De arena werd geopend in 1916. Een deel van de tribunes, diametraal tegenover het podium, werd opgeofferd aan het appartementencomplex aan Rue Monge. De oude kooien bleven bestaan. De tribunes daarboven zijn dan weer niet authentiek, maar gereconstrueerd op de oude fundamenten. 

Sinds enkele jaren zijn die tribunes groener en groener geworden met boompjes, planten en een heuse wijngaard. Op het middengedeelte spelen kinderen en jongeren voetbal en volwassenen petanque. Tijdens een privétour is de verleiding te groot om niet even te passeren langs de arena. Ooit op een zondag, het was 1 mei, Dag van de Arbeid, werden de nationale kampioenschappen petanque gehouden. Vrijwel de hele oppervlakte van de arena was ingenomen door fanatieke spelers. Die dag werd ik vriendelijk doch dringend verzocht om mijn uitleg héél kort te houden. 

 

Arènes de Lutece is dagelijks te bezoeken volgens de openingsuren van de Parijse parken. Je neemt de poort aan 49, rue Monge, of de grote oprijlaan vanuit de zijstraat. 

Dromend van Canal Saint-Martin

 

Water. H2O. Wie drinkt het niet? 

Als al die kleine waterdruppeltjes een massa vormen, gebeuren er wonderlijke dingen. Onmogelijk van elkaar te scheiden vormen ze een rivier of kanaal. En aan het eind verliest de rivier zichzelf in de zee. Er gebeurt van alles als je opgaat in het water. In Parijs kan dat nergens zo comfortabel dan aan Canal Saint-Martin. Hier beleeft het water gewoon zoveel meer. Ben je net rustig water aan het zijn, word je ineens door elkaar geschut. Dat overkomt de stroom in het Canal Saint-Martin menigmaal. Het kanaal kent namelijk enkele prachtige sluizen die het water doen borrelen. En in de kalme delen sprankelt het water in het zonlicht.
 

Klinkt allemaal heel mooi en aardig, maar misschien bent u gewoon meer geïnteresseerd in andere vloeistoffen dan water. Canal Saint-Martin staat bij Parijzenaren bekend als één van de allerbeste plekken om een goed glas te drinken. Hier en daar zijn er terrasjes, maar nog leuker is gewoon letterlijk aan het water te zitten. Met een glas wijn of een flesje bier. De jonge generatie Parijzenaren zweert al lang niet meer bij wijn alleen. Twee generaties hippe vogels staan langs Canal Saint-Martin net zo gezellig met een biertje in de hand. Of een cocktail.

Het kanaal vindt u in het 10de arrondissement. Le Marais, even verderop, is intussen ingenomen door de toeristen. Mainstream en net zo klassiek als Montmartre en Saint-Germain-des-Prés. Nee, als u het echt anders wilt aanpakken, meer trendy, dan kiest u voor Saint-Martin. De lieflijke gietijzeren loopbruggetjes bij de sluizen geven cachet en allure. Misschien kent u het verbluffend kleurrijke shot in de prachtige feel good-movie Amelie Poulain bij zo’n sluis. Net als Amelie kunt u steentjes gooien over het wateroppervlakte, of gewoon dromerig voor u uit staren en genieten dat u simpelweg in Parijs bent. 

 

U kunt het kanaal echter niet alleen verkennen langs het kanaal, maar ook op het kanaal. Dan ervaart u ook hoe er door anderen naar het water wordt gestaard. En naar u! Twee keer per dag vertrekt vanuit het Arsenaal een rondvaartboot die het kanaal stroomopwaarts vaart. Eerst onder de stad ten hoogte van Richard Lenoir (waarboven op zondag een markt wordt gehouden). Na een kwartier komt u met de boot bovengronds. En dan zit u werkelijk tussen de sluizen en de waterhoogteverschillen. Ronduit fascinerend om het water op gelijke hoogte te zien stromen. Het Bassin de la Villette, waar de boot uiteindelijk aanmeert, ligt aanzienlijk hoger dan het vertrekpunt bij de Seine. Canal Saint-Martin is goed verstopt aan de oostkant van Parijs, het heuvelachtige deel van de stad. 

Maar werkelijk de meest diepgaande manier om Canal Saint-Martin te ontdekken is door mee te gaan op een tour van Paris Promenade. Een van onze gidsen is gespecialiseerd in Canal Saint-Martin. Tijdens de wandelroute lopen we delen van het kanaal af, we passeren een gedenkteken ter nagedachtenis van de slachtoffers van de Bataclan-aanslag in 2015. We lopen door een ander stukje Marais om uiteindelijk te eindigen bij de jachthaven Arsenaal naast het roemrijke Place de la Bastille. Van harte aanbevolen als u werkelijk een ander stukje Parijs wilt ontdekken dat nog niet tot de clichés behoort.

Le Grand Rex 

Parijs telt tientallen bioscopen. Van hele kleintjes met enkele oude zalen voor slechts tientallen bezoekers tot aan gigantische complexen. Maar er is maar één cinema zoals Le Grand Rex. De grootste van Europa. 

Ik ben er enkele keren geweest - in de jaren voor de confinement (lockdown). De laatste keer was voor een rondleiding. Je leert er alles over de ontstaansgeschiedenis. Het duurde een jaar om de bioscoop te bouwen, in december 1932 werden de deuren geopend. Het gebouw is een typisch staaltje Art Déco, dé toonaangevende bouwstijl van die periode. Strak en geometrisch èn met neonverlichting. Een lichttoren en karakteristieke letters op de zijgevel. De architect luisterde naar de naam Auguste Bluysen. Het idee kwam van filmproducent Jacques Haïk, de man die Charlie Chaplin naar Frankrijk haalde. De inspiratie van zo’n groot filmcomplex kwam uit Amerika. Haïk wilde een bouwstijl dat hem deed denken aan de Radio City Music Hall in New York City. 

Op de eerste roltrappen van Parijs laat je je binnen (ver)leiden door de muurschilderingen van clowns en fabeldieren. Je loopt door de coulissen achter het doek. Dat is niet enkel op het podiumniveau. Je kan enkele verdiepingen op- en aflopen. Op elke verdieping is weer wat anders te vinden, zoals de montagekamer, regiekamer, projectiecabine, special effects, oude originele opnamen... Wat ik me nog het meest herinner was dat het vooral veel fun was tijdens de excursie. Je kon zelf stukjes film maken en zelfs een rolletje spelen in je favoriete film met echte decors. Interactie ten top!  

Maar het hoogtepunt van een bezoek is natuurlijk de grote zaal van Le Grand Rex. De grootste filmzaal van Europa die plaats biedt aan bijna 3000 toeschouwers.  

Ik heb hier ooit de rockzanger Nick Cave gezien, in een hyper-autobiografische documentaire èn in het echt (2015). Want die grote zaal heeft niet alleen een enorm filmscherm, maar is ook een podium op zichzelf, waar artiesten optreden. Ook The Beatles heb ik in Le Grand Rex gezien. Voor het eerst werd een film van het volledige concert in Shea Stadiun vertoond. Dat was het grootste rockconcert tot dan toe. We spreken over 1965 en we spreken over 56.000 toeschouwers! Ongekend voor die tijd. Het mooie was dat de emoties uit de film ook in de zaal voelbaar waren - alsof de Fab Four echt voor ons stonden te spelen. En wij, het publiek, jong waren in de jaren '60. Superecht. 

In de kelder van het complex heerst er een hele andere sfeer. Daar in de Rex Club wordt er tot zonsopgang gedanst op technobeats op een soundsystem met niet minder dan 70 speakers! Daft Punk gaf hier acte de présence voordat ze Daft Punk werden en nog ‘gewoon’ als Thomas Bangalter en Guy-Manuel de Homem-Christo door het leven gingen. 

Het komt wel vaker voor dat als ik toevallig passeer op Boulevard Poissonnière dat er een lange rij voor het gebouw staat. Dat betekent meestal een groots aangekondigde prémière van een blockbuster. Denk aan een nieuwe Star Wars of Hobbit-film. Dus als je cinofiel bent óf je houdt gewoon van films 😉 dan is Le Grand Rex zeker een bezoekje waard. En als je denkt: is dat niet allemaal in het Frans? Steeds vaker worden internationale films in de oorspronkelijke taal geprogrammeerd met ondertitels.  

Speciale evenementen zijn in april het meerdaagse Jules Verne-festival. En in december volgt Féerie des Eaux: een groot waterfeest, inclusief een enorm waterbassin onder Walt Disney-films.  

 

Metrohalte: Bonne Nouvelle 


Informatie deels ontleend aan: Bent van Looy, Mijn Parijs

 

Een Parijse arc voor/tegen Nederland 

Op een volkomen onmogelijke plek in Parijs staan twee indrukwekkende poorten. Typisch zo’n onnavolgbaar staaltje van bijna willekeurige stadsontwikkeling. Ik heb het over de Porte Saint-Denis en zijn twee-eiige tweelingbroertje Porte Saint-Martin - enkele meters ten oosten van hem. Beide staan nota bene pal naast een van de drukste verkeeraderen van de stad: Boulevard de Bonne Nouvelle. Gelegen in het 10de arrondissement. 


De poorten waren er eerder dan de boulevards. Zij zijn een initiatief van Lodewijk XIV. Ze hebben bombardementen en de Franse Revolutie overleefd. En ook stedenbouwkundige plannen zoals de 19de-eeuwse bulldozers van Haussmann. 


De stad richtte de 2 gigantische bogen op om de oorlog van 1672-1678 te vieren. De meest flamboyante arc, Saint-Denis ligt aan de Rue (faubourg) Saint-Denis, destijds de belangrijkste noord-zuid-ader van de stad. Het monument is versierd met Romeinse trofeeën, zoals harnassen, helmen, scheden en triomfantelijke beeldhouwwerken. De architect was François Blondel. Hij bracht op verzoek van de zonnekoning de inscriptie ‘Ludovico magno’ aan, wat zoiets betekent als de “grote/machtige Lodewijk”. In Parijs vind je ook de straat Rue Grand Louis. Dat allemaal verwijst naar deze koning die 72 jaar lang regeerde. Nog altijd een historisch record waar zelfs de Engelse koningin Elizabeth II haar tanden op stuk beet; zij kwam 2 jaartje tekort. Lodewijk bleek fysiek heel sterk te zijn en regeerde officieel al vanaf zijn 5de. 


Terug naar de boog. Net als bij het woord ‘boulevard’, dat is afgeleid van het Hollandse ‘bolwerk’, zit aan het bestaan van één van de 2 arcs een Nederlands tintje. Ze staan ook niet helemaal toevallig aan de toenmalige noordgrens van de stad, in de richting van de Nederlanden. Porte Saint-Denis is neergezet ter ere van de oorlog tegen de Republiek der Nederlanden. De oorlog was geen onverdeeld succes, maar toch veroverde Lodewijk XIV voldoende grond om deze militaire campagne te vieren. Volgens de beeldvorming op de boog is het tafereel te lezen als een eclatante overwinning. Holland is door beeldhouwer Michel Anguier voorgesteld als een doodsbange oude vrouw en ook als een gevilde leeuw, en de Rijn als een verslagen riviergod. Aan de noordzijde van de boog accepteert de koning met pruik en te paard de overgave van Maastricht. Een inscriptie vermeldt trots dat het Franse leger in 1672 de rivieren Rijn, Waal, Maas en Oude IJssel overstak en in 60 dagen 3 provincies en 40 vestingen veroverde. De Franse aftocht van een jaar later blijft ongenoemd. Lowieke hield wat gebied in Zuidelijke Nederlanden (wat nu België is) eraan over, en ook Maastricht dat toen nog lang niet bij de Nederlanden hoorde. 


Tweelingbroertje Porte Saint-Martin, die een stuk soberder is uitgevoerd, verwijst naar de verovering van Besançon en Franche-Comté en het breken van de Duitse, Nederlandse en Spaanse alliantie. 


Met deze twee mastodonten juichte Lodewijk te vroeg. De vijandelijke legers waren niet definitief verslagen en zinde op wraak. De Nederlanden bleken bepaald geen doodsbange oude vrouw, maar droegen later bij aan de vorming van Europese coalities die uiteindelijk Lodewijk XIV op de knieën kreeg. De Franse schatkist werd leger en leger omdat astronomische bedragen naar het leger gingen. 


Vandaag de dag, tussen al die uitlaatgassen zijn het geen poorten meer, toch niet voor het gemotoriseerd verkeer. Enkel voetgangers en fietsers kunnen onder de beide bogen lopen of fietsen wat ook beter de gelegenheid geeft om ze te bewonderen. Het leuke aan de bescheidenere Porte Saint-Martin is dat je door één van de kleine bogen in de verte Gare de l’Est ziet. Altijd de moeite waard tijdens een stadswandeling. 

Over het ontstaan van de baguette

Dit verhaal zou eigenlijk over het ontstaan van de metro gaan, maar bij nader inzien gaat het toch over eten. Met name over stokbrood, of liever: baguette

Maar we beginnen bij de metro. Die is in 1900 aangelegd voor de Wereldtentoonstelling. De Parijse metro is fameus vanwege de korte loopafstand naar de halte. Er is altijd wel een stop binnen 300 metro. Dat is dichterbij dan in andere wereldsteden. Dat is heel praktisch, maar de eerlijkheid gebiedt mij toe te geven dat de haltes zelf heel onpraktisch kunnen zijn. Dat heb je misschien zelf wel eens ervaren als je met zware koffers van Gare du Nord naar je hotel ging. Trap op, trap af is geen makkie. Weinig haltes zijn voorzien van liften. Dat komt omdat de Parijse metro een van de alleroudste ter wereld is. De meeste rijken gingen meer dan 100 jaar geleden van a naar b met hun privé-voertuigen, zoals een koets of de eerste automobile. 

Het woordje ‘metro’ komt oorspronkelijk uit het Engels. In Londen reed de eerste ondergrondse ongeveer 40 jaar eerder dan in Parijs, in 1863, en kreeg de naam Metropolitan Railway (grootstedelijke spoorweg) mee. Dat hebben de Fransen overgenomen: Chemin de Fer Métropolitain, kortweg: metro. Uiteindelijk bleef die naam hangen. 

Je vraagt je misschien af: wanneer komt het stukje over het eten? Nog even geduld... 

De eerste lijnen die werden aangelegd waren lijn 1, 2 en 6. Dat is dus een cirkel met een middellijn erdoorheen. Lijnen 2 en 6 gaan in elkaar over bij stations Nation en Place de l’Étoile. Zij markeerden daarmee de oude stadsmuur uit 1840 (Adolphe Tiers). De huidige Périphérique was toen nog verre toekomstmuziek.  

De architect die de eerste metro verwezenlijkte was meneer Fulgence Bienvenüe. Het huidige, immense station Montparnasse-Bienvenüe is naar hem genoemd. Maar eigenlijk waren het de bouwvakkers die de metro aanlegden. Diep onder de grond, hard werkend in nauwe donkere gangen. De arbeiders kwamen van heel Frankrijk naar Parijs om te graven. Omdat iedere arbeider zijn eigen dialect sprak en er veel misverstanden waren, was een frustratie of een ruzietje aan de orde van de dag. De arbeiders grepen daarbij snel naar een alledaags wapen: de opinel. De opi-wattes?! De opinel is een vlijmscherp mesje dat wereldberoemd is in Frankrijk. Iedere scoutsjongen krijgt een opinel, de jeugd groeit ermee op. Om touw, eten of hout mee te snijden. Zo kerfde Picasso bijvoorbeeld een houten sculptuur met zijn opinel.


Die bouwvakkers liepen diep onder de grond met zo’n opinel rond. Waarom, vraag je je misschien af? En nu komt het eten om de hoek kijken… Die bouwvakkers gingen ‘s morgens vroeg diep de schachten in om er pas tegen de avond weer uit te komen. Ze namen dus hun eigen brood mee voor de lunch. Grote ronde broden en die moesten gesneden worden. Met de opinel. Maar die opinel diende ook voor hele andere doeleinden. Zo zijn meerdere bouwvakkers levenloos naar boven getakeld na afloop van een fatale ruzie. 

Daarop heeft de baas, meneer Bienvenüe, het initiatief genomen om die opinels onder de grond te verbieden. Maar ja, hoe moesten die hongerige arbeiders dan hun eten bereiden? Men paste de vorm van de broden aan. In plaats van ronde broden ging men nu langwerpig bakken. Het deeg werd aan een stok geregen en in de oven geplaatst. Vandaar de naam baguette, wat ‘stokje’ betekent. 

De opinel zou dus aan de oorsprong van de baguette staan. Er bestaat nog andere lezing over het ontstaan van de baguette die merkwaardig genoeg al een kleine 100 jaar eerder gebeurde. Tijdens de Europese veldtochten van Napoleon was het veel te onhandig om van die ronde broden als proviand in zakken mee te nemen; stokbroden waren veel makkelijker om te vervoeren. En dus begonnen boulangers massaal een andere, langwerpige vorm te bakken. Maar dit verhaal is minder populair in Frankrijk, omdat die omslag naar de baguette ten hoogte van Wenen zou zijn gebeurd en niet in Frankrijk zelf. 

 

Nog even over die opinel. Die is inderdaad vlijmscherp, weet ik uit ervaring. Op menig tour de dégustation gebruik ik die en dat gaat (heel) soms een klein beetje mis. Ik heb gelukkig al mijn vingertoppen nog. Als ik over die opinel begin dan schieten onze gasten soms een winkeltje binnen om een exemplaar aan te schaffen. Als souvenir of als gebruiksvoorwerp. Kan altijd van pas komen. Om eten te snijden - uiteraard. 😉

Marais in de Mode 

Geen populairdere wijk in Parijs dan Le Marais. Vooral mensen die alles uit het leven willen halen blijven hangen in deze wijk. U ook? 

Le Marais is een prachtige wijk vol Middeleeuwse straten en steegjes. Het oudste huis van Parijs is hier gevestigd. En ook de tempeliers woonden hier. Een echo van hun bestaan vinden we in de naam Rue du Temple, metrohalte Temple en ook het goed verborgen Marché des Enfants Rouges, een gezellige overdekte voedselmarkt met eettentjes van over de hele wereld (in Rue de Bretagne). 

Le Marais wordt nu bevolkt door Joden en gay’s (net als in San Francisco een eigen wijk), Zwitserse klokkenmakers, vintage kleding lovers en andere hippe vogels. Het is er gezellig druk. De mensen lopen er vrij op straat. Heel leuk, tenzij je er, zoals ik, op je fietsje doorheen moet wurmen. Met name in de middagen en in het weekend (dat vaak al op donderdagmiddag begint) is dat vaak onbegonnen werk. Daarmee is mijn haat-liefde-verhouding met de wijk meteen verklaard. Want vanuit Belleville is Le Marais de meest gerichte weg richting rive gauche. Dat levert een hoop gebel en frustratie op en die frustratie wordt dan weer zo potsierlijk dat ik er altijd weer om moet lachen. Parijs moet je ook vooral niet té serieus nemen! 😊 

50 jaar geleden was het wel anders met de drukte en de populariteit. 50 jaar geleden was 1972. Wat gebeurde er toen? Niets bijzonders. Maar in Le Marais stond het nog vol met krotten. Krotten die onbewoonbaar waren verklaard. Schimmel aan de muren, nauwelijks of geen verwarming, één waterpomp voor één verdieping, hurktoiletten in de hal of zelfs buiten! 

Het volledige verhaal is als volgt. In de 16de eeuw was Le Marais in de mode van de nieuwe aristocratie. De hôtels particuliers met een plein aan de voorkant en een gracieuze tuin erachter kwamen als sierlijke paddenstoelen uit de grond. Sommige van deze stadspaleizen, zoals Hôtel de Carnavalet en Hôtel Sully, getuigen nog altijd van deze rijke periode. 

De koning vestigde zich in de stad (vanaf Henri III) en de aristocratie hing als paladijnen om hem heen. Voordien reed de koning als een nomade van plek naar plek door Frankrijk. Doordat Henry III resideerde op een vaste verblijfplaats, werd Parijs nog krachtiger als hoofdstad van het land. De stad werd ook veiliger en Le Marais liep hierin voorop. Henri IV en zijn zoon Lodewijk XIII verwezenlijkte het statige Place des Vosges met die onweerstaanbare rode gevels en frivole arcades. Ooit was dit het best verstopte indrukwekkende plein van Parijs - vóór google maps. 

Vanaf de volgende Lodewijk, nummer 14, verdwenen de koningen uit Le Marais. De aristocratie volgde de koning in dezelfde richting van Saint-Germain-des-Prés en Saint-Honoré. Le Marais bleef achter als een wijk met een gedeukte reputatie. De Franse schrijver Honoré de Balzac liet zijn koppige eenzaten, berooide edelen en andere bedenkelijke personages altijd in Le Marais wonen. Dat was begin 19de eeuw, 200 jaar na de koningen. Mààr Le Marais werd ook iets wezenlijks bespaard: een groot ongeluk dat uiteindelijk in zijn voordeel zou uitpakken. Want toen baron Haussmann later in de 19de eeuw voor zijn hervormingsplannen 60 procent(!) van het oude Parijs met de grond gelijkmaakte, ontzag hij Le Marais. 

Dat had in eerste instantie armetierige gevolgen. Die versleten huizen, waar ik het enkele alinea’s hierboven over had, stonden er 100 jaar later nog. Verkrot tot op het bot. Daarom werd er in 1962 een plan gesmeed. De overheid had de keuze: óf de boel met de grond gelijkmaken en nieuwbouw neerzetten. Óf proberen de wijk in ere te herstellen en de oude architectuur te beschermen. Ze hebben wijselijk voor het tweede gekozen. 

De restauratie van Le Marais werd pas na 30 jaar afgerond. Maar U plukt er nu wel de vruchten van! Want vrijwel nergens in Parijs vindt u zo’n unieke combinatie van een 21ste-eeuwse sfeer met een prachtige Middeleeuwse achtergrond. En op weinig plekken in Parijs is er zoveel levendigheid en modebewustzijn als in Le Marais. Avantgardistische ‘over-the-top’ kostuums of hippe vintagekleding op bijna iedere hoek van de straat. Oorspronkelijke Joodse patisserie en de beste falafel in Rue de Rosiers. Ook het Picassomuseum vindt u in de Marais, evenals het holocaust memorial en natuurlijk Centre Pompidou in Beaubourg. Le Marais is zo divers als Parijs zelf, maar dan in pocketformaat. Als het u bevalt kunt u makkelijk een 3-daagse Marais-trip doen. Daar is geen minuut teveel aan. Máár kijkt u wel uit voor die ene fietser, aub. 😉 

 

Informatie deels ontleend aan: Luc Santé, Het Andere Parijs, en: Alec van der Horst, Stad van Ideeën.  

Goutte d’Or : een ander gezicht van Parijs 

Als gasten mij vragen of het veilig is ‘s nachts door Parijs te lopen, kan ik altijd instemmend antwoorden. Misschien op één wijk na : Goutte d’Or. Over dat gebied zeg ik altijd : als je er niet hoeft te zijn, zou ik daar ‘s avonds laat niet rond dwalen. De ironie is dat veel Nederlandse toeristen juist daar een hotel geboekt hebben – omdat het zo goedkoop is. 

Maar dat is de halve waarheid. Goutte d’Or is ook een paradijs voor observatoren van een andere wereld in Parijs. Never a dull moment. Het middelpunt van de wijk is de altijd levendige metrohalte Barbès-Rouchechouart. In dit deel van Parijs rijdt metro 2 bovengronds (voordat ie weer de grond induikt voor de beroemde stop 'Anvers - Sacre Cœur'). Door het uitzicht valt er niet te ontkomen aan de levendige indruk. 

Afrikaanse vrouwen in kleurrijke gewaden lopen zwaar bepakt door de straten, langs kraampjes die van alles en nog wat verkopen : van fruit en textiel tot aan technische apparaten. Mannen en jongens hangen in groepjes bij elkaar, druk gebarend, met geldbriefjes in hun handen, pakjes sigaretten en metrotickets aanbiedend aan voorbijgangers. Goutte d’Or is nog altijd typisch zo’n paradijs voor straatboefjes. 

Commercieel centrum is de winkelketen Tati, ofwel de Galérie Lafayette voor de minderbedeelden. Denk aan de Zeeman en de Wibra – in mijn jeugd in de jaren 80 was dat hèt toonbeeld van versluierde tweedeling in de Nederlandse samenleving. De vrouwen graaien in bakken naar sokken, broeken, beha’s, ondergoed... Terwijl enkele straten daarachter in Montmartre de gerenommeerde textielgroothandel gevestigd is waar vooraanstaande couturiers en costumières van over de hele wereld hun stoffen inkopen. 

Goutte d’Or betekent ‘Gouden Druppel’. ‘Gouden Druppel’ verwijst naar de kleur van de wijn die hier werd verbouwd. Net zoals in het belendende Montmartre stond het hier vol met wijngaarden. Dat was in de tijd dat deze wijk een dorp was dat niet bij de stad hoorde. Het is het bekende verhaal dat ophield in 1860 toen de oude tolmuren werden afgebroken en de grens van Parijs verschoof naar wat nu de Périphérique is. De drie dorpen in het noordoosten - La Chapelle, Butte Montmartre en Goutte d’Or – waren voortaan het 18de arrondissement. 


Ook in die periode stond deze kant van de stad bekend om zijn armoedige arbeidswijken. De Industriële Revolutie was op haar hoogtepunt: een verschraalde geur van slachthuizen, verkrotting en absint vermengd met smeerolie zette een stempel op het quartier. Émile Zola schreef erover in zijn romans L’ Assommoir en Nana. De beroemde chansonnier Aristide Bruant uit de Chat Noir met zijn zwarte cape en zijn rode sjaal zong over de sociale misstanden in de wijk. Het was het bekende verhaal van een dubbeltje dat in de statische samenleving van toen nooit een kwartje zou kunnen worden. De rijke heren woonden slechts enkele straten verderop, in het 9de arrondissement, maar dat was een andere wereld. 

 

Het is opmerkelijk dat meer dan 150 jaar later de ziel van de wijk nog altijd dezelfde is. Alleen de paupers zijn van kleur veranderd : het zijn vooral migranten uit de Magreb en zwart Afrika. Goutte d’Or wordt ook wel Petite Afrique of Petit Sénégal genoemd. Dat het ook anders kan uitpakken met zo’n wijk bewijst de buurt ernaast : Butte Montmartre. In de 19de eeuw net zo weinig florissant, maar wel met het geluk dat het op een heuvel stond met veel groen. Daar kwamen tientallen schilders op af die de wijk beroemd maakten. Het resultaat is dat Montmartre nu één van de duurste plekken van Parijs is. En dat amper 10 minuten lopen van Goutte d’Or! Dit is een van de meest in het oog springende extremen van Parijs. Zo’n ultiem uiterste maakt deze stad onuitputtelijk interessant.

 

Informatie deels ontleend aan: Adriaan van Dis, Stadsliefde

Promenade Plantée: de Hangende Tuinen van Parijs 

Ik heb altijd de neiging om het de Hangende Tuinen van Babylon te noemen. Of nog liever: de Hangende Tuinen van Parijs. De eigenlijk naam van de langgerekte groene strook is Coulée verte René-Dumont. Ofwel in de volksmond: Promenade Plantée.  


Promenade Plantée is een groene wandelroute die zich bijna 5 kilometer uitstrekt in het 12de arrondissement. Even voorbij de bocht achter Place de la Bastille volg je Avenue Daumesnil. Aan de linkerkant ga je een trap op en sta je ineens tussen de planten op 10 meter hoogte. En dan ga je lopen, lopen en nog eens lopen. Je loopt over viaducten, spoordijken, bruggen, gelijkvloerse ruimten en door tunnels. Je komt onderweg van alles tegen: plantenbakken, kleine vijvertjes, speeltuinen, architectonische huizenblokken… Het unieke van de Promenade Plantée is dat je door het hoogteverschil een totaal ander perspectief krijgt van het 12de arrondissement.  


De Coulée verte - betekent zoiets als: groen stroompje of gieterij - bevat zowel afgesloten gedeelten doorheen moderne gebouwen als open zichten vanop bruggen die de straten overspannen. Naarmate je langer blijft lopen kom je meer en meer aan de rand van Parijs terecht. Eigenlijk gaat de Promenade Plantée over in het Bois de Vincennes, één van de twee immens grote parken even buiten de Périphérique. Je merkt dat je de stad achter je laat omdat de planten steeds wilder en talrijker worden. Uiteindelijk loop je langs moerassen en kleine boerderijtjes. Mocht u niet zo diep het groen in willen, kunt u op ieder gewenst moment uitstappen. Om de paar honderd meter is er wel een trap naar beneden zodat u weer op het straatniveau uitkomt. 


Eenmaal afgedaald op straatniveau valt er ook van alles te beleven. Je kan onder de promenade winkelen bij juweliers, tapisserieën, meubelmakers, vioolbouwers, modeateliers, galerieën… Waardoor Coulée verte een viaduc des arts wordt. Eenmaal binnen vergeet je spontaan dat je onder al die planten staat. 

 

Dit groene architectonische hoogstandje is aangelegd tussen 1988 en 1993. Het idee ontstond omdat op hetzelfde traject een 19de eeuwse spoorbedding lag die niet meer in gebruik was (zoals je dat op meerdere plekken in Parijs tegenkomt, bijvoorbeeld ook in het 20ste arrondissement). Deze lijn had meer dan een eeuw dienst gedaan om forenzen dagelijks uit de voorsteden zoals Verneuil-l’Étang naar de binnenstad te brengen. Al die bedrijvigheid stopte in 1969. Het station Paris-Bastille verdween en werd in de jaren ’80 vervangen door het moderne operagebouw. Wat te doen met die oude spoorlijn? Die werd afgebroken en het gebied kreeg een nieuwe bestemming. Een ecologische. 


Verantwoordelijk voor deze metamorfose waren landschapsarchitecten Jacques Vergely en Philippe Mathieux. De officiële naam stamt uit 2014 en is ontleend aan de Franse landbouwkundige René Dumont. Hij was ooit presidentskandidaat voor de groenen en stierf in 2001. Promenade Plantée werd geopend in 1993 als wereldwijd de eerste in zijn soort. Inmiddels zijn er ook in New York en Chicago parken op viaducten aangelegd zoals de Promenade Plantée. Goed voorbeeld doet volgen. 

De wijk Butte-aux-Cailles, een onontdekt dorpje in Parijs


Butte-aux-Cailles is een geheimpje, goed verstopt aan de zuidkant van Parijs. Eigenlijk is de wijk meer een dorpje op zich dat is ingekapseld tussen enerzijds Place d’Italie en aan de andere kant de boomrijke Rue de Tolbiac. We hebben het over het 13de arrondissement. Butte-aux-Cailles bezit nog die echte dorpse sfeer: smalle straatjes, een dorpspleintje, kleine cafés en brasseries. En heel bijzonder in Parijs: de wijk is nog enigszins betaalbaar. Zowel om te wonen als om uit te gaan.

Butte-aux-Cailles is zo oud als vele van de andere omringende Parijse dorpjes. Even na de Middeleeuwen, in 1543, kocht ene meneer Pierre Caille een wijngaard op een heuveltop even buiten Parijs en hij gaf de naam aan het dorp. In de 19de eeuw werd het dorp opgeslorpt door de megastad. In de tijd dat Haussmann de grote boulevards aanlegde bleven de kleine straatjes van Butte-aux-Caille onaangetast.

Toch was de wijk toen alles behalve pittoresk. Dat kwam door een groot monster. Je zou het niet zeggen, maar dat immens grote monster was niet meer dan een klein riviertje. De Bièvre was alles behalve lieflijk. Het stroompje was de centrale afwatering voor het grootste industriegebied van Parijs tot 1900. En dat had zijn gevolgen. De Bièvre maakte dit gebied ooit belangrijk voor de handel in weefsels. Ververs, leerlooierijen, wasserijen, tavernes en zelfs slagers maakten deze wijk onhygiënisch. Kleermakers, metaalbewerkers, zadelmakers, brouwers, manufacturiers, slagers, timmerlieden… werkten in deze omgeving pal naast elkaar en gooiden hun afval in het water van de Bièvre. Die zag continu geel, groen, rood, stonk verschrikkelijk, was vol vuilnis en slachtafval en stroomde amper.

Het was de hel op aarde, zoals de beroemde Franse schrijver Honoré Balzac in zijn standaardwerk La Comédie Humaine nietsontziend omschreef. In een huiveringwekkende scène duwt een meisje van zeven uit nijd haar kleine broertje in het water: ‘Niemands ogen (…) konden de precieze plaats ontwaren waar het kind was verzwolgen. Het zwarte water borrelde over een onmetelijk oppervlak. De bedding van de Bièvre was bedekt met een laag van ruim drie meter slik op die plek. Het kind moest wel sterven; het was onmogelijk nog te redden.’

Dat was 150 jaar geleden. Later heeft de gemeente Parijs de Bièvre overkapt. Wat overbleef was een dorpje in Parijs met een intiem en pittoresk karakter. Tegenwoordig vinden we in Butte-aux-Cailles vooral jonge, (soms een tikkeltje alternatief) trendy en feestelijke Parijzenaren in de vele kleine bars en restaurants. Er is het schitterende gebouw van het plaatselijke zwembad en de plaatselijke kerk Saint-Anne de la Butte-aux-Cailles. De markante helling La Petite Alsace kent een reeks opmerkelijke huizen, die nog het meest doet denken aan de Painted Ladies in San Francisco. En er is veel street art op de meest onverwachte plekken. De Baskische keuken ontbreekt niet in Butte-aux-Cailles. En Chinatown, met de beste Aziatische restaurants, ligt op een kwartiertje wandelen.

Als Montmartre en Le Marais je te druk en te toeristisch zijn, dan is Butte-aux-Cailles absoluut geweldig om te ontdekken. Een oase vol met onontgonnen pareltjes die je kennis over het echte Parijs enorm uitbreidt. Van harte aanbevolen!

Parc des Buttes-Chaumont


Sensationeel. Jardin des Tuileries en Jardin du Luxembourg zijn mooi, maar Parc des Buttes-Chaumont is sensationeel. Er is veel hoogteverschil, met een grot en een tempel van Sybille op een heuvel van waar u een prachtig uitzicht hebt op de Sacre Coeur.
   

En dan te bedenken dat dit park is opgetrokken uit een van de meest desolate delen van Parijs. Het gebied heette Montfaucon, het was toen nog ver buiten de stad gelegen en kende een buitengewoon sinistere reputatie. Eeuwenlang, van de 13de tot in de 17de eeuw, eindeloos lang dus, stond op een heuvel een complex opgestapeld van twee tot vier verdiepingen vol met galgen. Montfaucon was een angstaanjagend dreigement aan alle Parijzenaren. Niemand vertoonde zich daar als je er niet persé hoefde te zijn. En toch, omdat het op een heuvel stond kon je je er haast niet aan onttrekken. Hier hingen dag en nacht niet minder dan vijftig terdoodveroordeelden zichtbaar voor de buitenwereld te bengelen als waarschuwing. Zo’n beeld dat je vaak als silhouet ziet in het schemerende licht van een zonsondergang met een kraai die zich te goed doet aan het vlees van de lijken. Deze horror stond bekend als de “Gibet de Montfaucon” (de strop van Montfaucon). De laatste executie vond plaats in 1629, maar de indruk die deze plek had achtergelaten was tot diep in de 20ste eeuw merkbaar. Zanger Serge Gainsbourg kon er in zijn chanson zonder voetnoten naar verwijzen. 

Dit is nog niet alles. Want Montfaucon was ook de vuilnisbelt van Parijs. In de omgeving bevonden zich een vilderij, een fabriek waar een meststof van uitwerpselen, houtskool en gips werd geproduceerd, en andere chemische fabriekjes. Er was een vijfhonderd meter lange open riool waar het stinkende afvalwater werd afgevoerd. Dagelijks werden hier gigantische hoeveelheden menselijke uitwerpselen aangevoerd; duizenden honden-, katten- en paardenkadavers lagen hier te rotten. Over de ratten zal ik maar beter zwijgen. Op zomerse dagen was de stank tot in de Tuilerieën (bij het huidige Louvre) te ruiken. Dan spreken we al snel over een afstad van vier kilometer. Infectieziekten verspreidden zich probleemloos naar gelang de windrichting. Deze weerzinwekkende plek bleef bestaan tot 1849!

Maar vanaf 1864 veranderde alles. Baron Haussmann, de man die het aanzien van Parijs voorgoed zou veranderen, nam het initiatief tot de aanleg van een prachtig park. Aan de noordoostkant van de stad was Parijs in 1860 immens uitgebreid door dorpen zoals Charonne, Ménilmontant, Belleville en Montmartre in te lijven. Voor al deze nieuwe inwoners moesten geschikte faciliteiten geschapen worden. “Butte” betekent simpelweg “heuvel” of “bult”; “chaumont” of “chauve-mont” betekent “kale heuvel”. De kaalheid van deze omgeving stond voor de dorre grond die was veroorzaakt door de chemische activiteiten in de eeuwen daarvoor. Vegetatie was volledig verdwenen. Een maanlandschap. Daar hebben ze voorgoed verandering in gebracht. Vruchtbare aarde werd er aangevoerd, duizenden arbeiders herschiepen de grond, groeven een meer, legden lanen aan. Explosieven kwamen eraan te pas om de oude steengroeve te hervormen tot een pittoreske berg van vijftig meter hoog met kliffen en een binnengrot. Een heuse waterval, een cascade, spoot dankzij hydraulische pompen water uit de Ourcq-rivier meters hoog de lucht in. Het kon allemaal niet op. De verbeelding was aan de macht, Parc des Buttes-Chaumont werd een grote fantasiecreatie. 

Als u daar rondloopt zult u het met uw eigen ogen kunnen zien. En er is geen spoor, geen grassprietje, kiezelsteentje of zandkorrel die ook maar in de verste verte doet herinneren aan het bedenkelijke verleden van deze plek. Af en toe twijfelen we er misschien aan, maar als je denkt aan het verleden van deze plek, dan kunnen we niets anders concluderen dan: nooit hebben we in betere tijden geleefd dan de onze.

 

Informatie deels ontleend aan: Luc Santé, Het Andere Parijs.

La Zone


Als er één plek is waar ik héél graag een tour zou willen organiseren dan is het wel in La Zone. Dat is niet uit ramptoerisme, maar uit pure, oprechte fascinatie. Er zijn weinig plekken in Parijs geweest zoals la Zone: woest, grillig, levendig, authentiek... 

Echter die tour zal er nooit komen. Er is namelijk een beletsel. La Zone bestaat niet meer. Vincent van Gogh heeft er nog rondgelopen en de plek vereeuwigd op zijn schilderij Aan de rand van Parijs, toen hij bij zijn broer in Montmartre woonde. Er is nog meer overgebleven: oude grijze foto’s. In 2018 heb ik een kleine overzichtstentoonstelling gezien in een veredelde bouwkeet in de banlieue. Die locatie zei alles: het is een verdrongen stukje Parijs. Geen grassprietje of kassei herinnert er nog aan. Deze getto van 100 jaar geleden is onder de huidige Périphérique naar de vergetelheid afgedaald. 

La Zone was werkelijk een niemandsland, vergelijkbaar met het maanlandschap tussen de linies van de loopgraven tijdens de Eerste Wereldoorlog. In de jaren 1840 werd een begin gemaakt met een nieuwe verstevigde omwalling van Parijs (Enciente Thiers). Daarbij werd verordonneerd dat een strook van 250 meter, een bufferzone, onbebouwd moest blijven. Zo zou de vijand makkelijker te beschieten zijn. (Dat bleek een illusie toen de Duitsers in 1870 probleemloos Parijs belegerden.)

Die strook van 250 meter om de stad begon een eigen leven te leiden. Die strook werd ook wel La Zone genoemd. Aanvankelijk niet veel meer dan een fantasieloos gebied vol leegte. Een soort toendra, af en toe een armzalig boompje, een kreupel paard of magere kippen. In de verte de eerste fabrieken van de Industriële Revolutie. De ruimte werd ingenomen door mensen die de grote stad waren ontvlucht. Om welke reden dan ook. Dat kon zijn om de gevaarlijke koetsen te vermijden of de politie met zijn regels en boetes. Je was pas echt vrij in de Zone. Maar nog veel vaker werd La Zone een perfect onderduikadres voor plaatselijke criminelen, de zogenaamde apache. En zo werd de Zone een mistig gebied vol met dubieuze figuren en ploeterende paupers.

De meest voorkomende beroepssoort was de chiffoniers, de voddenrapers. Wat deden die precies? Ze raapten vodden (oud papier, versleten textiel…) van de straat, brachten die bij elkaar in balen. Dit beroep kon eerbaar zijn, maar er waren vele collega’s van bedenkelijk allooi die een grijpstuiver bij elkaar ritselden. Toen de prefect meneer Poubelle in 1884 ervoor zorgde dat het vuilnis en dus ook papier voortaan door de gemeente werd afgehaald, haalde dat een streep door de rekening van de chiffoniers. Buiten dat poubelle het Franse woord voor vuilnisbak werd, zorgde deze maatregel er ook voor dat de chiffoniers en de lompenboeren hun handel voortzetten op markten buiten de stad. Ofwel: in La Zone.  

De huizen in de Zone waren huifkarren en krotten van hout of blik. Wat je tegenwoordig in achterbuurten van Afrikaanse miljoenensteden ziet. De Zone was een soort bidonville, waar geen riolering was en bittere armoede heerste. Als je in de Zone opgroeide kon je het wel vergeten. Het woord 'ambitie' had hier geen bestaansrecht. Het woord kwam simpelweg niet in je hoofd op. Als kind was je toekomst al bij voorbaat verdampt. De Zone was, zoals Aristide Bruant, de beroemde chansonnier uit Le Chat Noir, ooit zong een veld ‘waar de oogst er een was van gebroken flessen en porseleinscherven.’ 

Over vedetten van Montmartre gesproken: in de jaren 1920 kwam je ook La Goulue tegen in de Zone. Zij was ooit de zo gevierde sterdanseres van de Moulin Rouge. Haar jonge sterrendom heeft ze nooit kunnen verzilveren. In Montmartre is de scheidslijn tussen vedette en armoede altijd al zeer dun geweest. Goulue is ook te zien in de prachtige documentaire La Zone van Georges Lacombe, een getuigenis van dat schemergebied aan het begin van de 20ste eeuw.

Die bitterzoete nostalgie is verdwenen. Nog voor de Tweede Wereldoorlog walsten de bulldozers La Zone plat. En in de jaren ’50 kwam daar de gigantische rondweg om Parijs overheen. De Péripherique heeft alle sporen van de Zone weggevaagd. Wat overblijft zijn bewegende zwartwitbeelden die ervoor zorgen dat die periode niet eens zo gek ver van ons lijkt af te staan. We zien mensen die we ooit konden aanraken, omdat ze qua leeftijd onze grootouders hadden kunnen zijn. 

La Zone is opgeruimd, maar de nieuwe getto’s staan enkele tientallen meters verderop in de Parijse voorsteden. Torenflats die in de decennia na de Tweede Wereldoorlog bij bosjes zijn gebouwd vol met mensen die hun wortels uit andere delen van de wereld hebben. De volgende periode, de volgende generatie, een volgende Zone…

 

Informatie deels ontleend aan: Luc Santé, Het Andere Parijs.

 

Op zoek naar het oudste huis van Parijs 


Pas geleden schreef een vaste lezer ons: “Paris Promenade, wat is het oudste huis van Parijs?” Leuke vraag! Dat pluizen wij graag voor je uit… 

 

Nummer 3: Jarenlang heeft men gedacht dat hier het oudste huis van Parijs stond: in 3, Rue Volta, vlakbij Rue Turbigo in Le Marais. Het vakwerkhuis zou dateren uit 1300. In 1979 kwam men erachter dat het toch jonger was, zo’n 350 jaar jonger! Op oude kadasterkaarten bleek dat tot 1644 op deze plek de tuin van de buren lag. Het vermeende ‘oudste’ huis van Parijs was ineens nog meer half zo oud. 

 

Nummer 2: Op zoek naar een ouder huis… Nummer 2 op de lijst is een huis dat door zijn uiterlijk gemakkelijk kan worden gezien als het oudste huis van Parijs: nummers 11 en 13 in Rue François Miron, ook in le Marais. Die uitstekende balken in de gevel verraden dat dit gebouw er ook al in de Middeleeuwen stond. Uit de 15de eeuw. De schuine gevel ziet er goed onderhouden uit - door de restauratiewerken van eind jaren ’60. 

Je kan er niet spontaan binnenlopen om een kijkje te nemen. Maar dat kan wel even verderop: op nummers 44-46: la maison d’Ourscamp. Dit gebouw is zo’n 100 jaar jonger dan nummers 11/13. In dit gebouw is de stichting Paris Historique gevestigd, een heemkundige organisatie. Ze zijn bezig, stapje voor stapje - want het geld stroomt niet als water binnen – het pand te restaureren. Ik herinner me dat ze enkele jaren geleden met de kelder bezig waren. Veelal jonge studenten. Dus als ze geopend zijn, kan je een kijkje gaan nemen en ben je getuige van prachtige restauratiewerken van een 16de-eeuws gebouw. 

  

Nummer 1: la Maison Flamel in 51, Rue de Montmorency. Aan het randje van Le Marais. Alweer Le Marais! Waarom altijd Le Marais? Waarom zijn zoveel van de oudste huizen daar gevestigd? De reden is eenvoudig: Le Marais werd gespaard toen baron Haussmann Parijs in de 19de eeuw ging bulldozeren om er de grote, brede boulevards aan te leggen. Daarom vind je in Le Marais nog veel kleine, oude huisjes in veel kleine, oude straatjes. 

Niet alleen door zijn hoge leeftijd is la Maison Flamel bijzonder, maar ook door zijn verhaal. Nicolas Flamel (1340-1418) heeft een plaats verworven in de annalen van de Parijse geschiedenis ondanks dat hij niet van adel was of een geestelijke. Hij was een gewone burgerman, met een buitengewone fascinatie. Hij wist een fortuin te vergaren tijdens zijn leven doordat hij weduwnaar was van een rijke vrouw, Pernelle. Hij kopieerde en schreef manuscripten voor rijke opdrachtgevers en verdiende daar blijkbaar goed zijn brood mee. Hij bezat ook verschillende panden in de binnenstad van Parijs. Ook toen al een goede investering. 

Een van zijn huizen was dus la Maison Flamel, gelegen aan 51, Rue de Montmorency. Hij woonde er niet zelf. Op de begane grond was een winkel gevestigd (tegenwoordig een restaurant “Auberge de Nicolas Flamel”). De verdiepingen waren voorbehouden aan armen om er onderdak te vinden. Als tegenprestatie werd van hen verwacht dat ze iedere ochtend en iedere avond zouden bidden tot God. Een soort liefdadigheid dus. Dat is nog altijd te lezen op de gevel van het huis (vrij vertaald): “Wij, mannen en vrouwen, arbeiders levend in het portiek van dit huis, gebouwd in 1407, worden bij wet opgedragen om iedere dag Onze Vader en een Wees Gegroet, Maria te bidden tot God zodat hij bij zijn gratie de arme, sterfelijke zondaren zal vergeven. Amen.”

Buiten deze devotie was Flamel tegelijkertijd geïnteresseerd in het occulte. Hij eindigde uiteindelijk  zó welgesteld en maatschappelijk gerespecteerd dat tijdens zijn begrafenis de klokken van de prestigieuze église Saint-Jacques speciaal voor hem luidden (kerk op 10 minuten lopen). Maar net zo goed staat Nicolas Flamel genoteerd in het superdikke boek der alchemie.Onze vriend bedreef de controversiële pseudowetenschap om met de Steen der Wijzen gewone metalen om te zetten in goud. Zou dat ook hebben bijgedragen aan zijn rijkdom?

Hoe het ook zij, verschillende alchemistische traktaten worden aan Flamel toegeschreven, zoals Le Livre des figures hiéroglyphiques = "het boek van de hiërogliefen". Niemand kon die toen nog lezen. De werkelijke ontcijfering van hiërogliefen gebeurde vele eeuwen later, in 1822… ook in Parijs. Maar dat is een andere verhaal... voor in een andere blog.

Camondo: een huis als laatste getuige 


Op 27 januari wordt jaarlijks de bevrijding van Auschwitz herdacht. De gebeurtenissen zijn zo omvangrijk dat lang niet alle verhalen verteld zijn. Zelfs nu meer en meer getuigen uit pure ouderdom komen te overlijden. 

Zo’n verhaal valt er ook te vertellen over de familie Camondo, een aristocratische, Joodse bankiersfamilie. 

Ze hadden al een lange weg afgelegd voordat ze in Parijs arriveerden. Een odyssée van eeuwen langs Spanje en Istanbul, waar ze het familiemausoleum lieten bouwen, naar Triëst en uiteindelijk rond 1850 in Parijs. Hier kon de familie in alle rust haar imperium verder uitbouwen. 

Moïse Camondo was de telg die op dat moment het bedrijf runde. Hij deed dit samen met zijn neef Isaac, die later kunstwerken zou nalaten aan het Louvre. Ook Moïse was een groot kunstliefhebber. Hij liet een hôtel particulier bouwen aan de rand van Parc Monceau, één van de mooiste plekken van de stad. Tussen 1911 en 1914, aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, bouwde architect René Sergent een stadspaleis à la de 18de eeuw. Badkamer met wit-lichtblauw geblokte tegels, verwarmingsbuizen, een belsysteem van draden… van alle luxe voorzien. De toen vermaarde tuinarchitect Achille Duchêne ontfermde zich over het groen. Hier, in dit sierlijke optrekje, bracht Moïse zijn kunstverzameling onder. 

Moïses zoon, Nissim, was piloot en vocht mee in de Eerste Wereldoorlog. In 1917 bleef hij in het geweld achter. De familie en in het bijzonder zijn vader waren ontroostbaar. Waar Moïse eerst een succesvol zakenman was en een vooraanstaand lid van de gemeenschap, trok hij zich meer en meer terug in zijn huis troost zoekend bij zijn kunstverzameling. Als balsem op de wonden nam hij het initiatief om van het hôtel particulier een museum te maken: Musée Nissim-de-Camondo, als eerbetoon aan de oorlogsheld. Moïse verzamelde vooral interieur, met name Franse meubels uit de 18de eeuw, uit de Louis Quinze en Louis Seize-periode: een stoeltje van Marie-Antoinette, een snuifdoos van Lodewijk XVI, een Japanse fles van Madame de Pompadour, Russisch zilverwerk, tapijten en schilderijen…  

Moïse kwam in 1935 te overlijden. Om zijn collectie veilig te stellen, legde hij vast dat de staat eigendom werd van zijn stadspaleis, inclusief de inboedel. Er mocht niets verplaatst of veranderd worden. L'Union centrale des arts décoratifs waakte erover. Bij iedere expositie moesten de beeltenissen van de zoon prominent te zien zijn. Nissim op oude bruin-grijze sepiafoto’s in zijn uniform. Als onderdeel van de familie.

Met de dood van Moïse bleef er aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog nog maar één directe erfgename over. Dat was zijn dochter Béatrice. Zij was getrouwd met de componist Léon Reinach. Samen hadden ze 2 kinderen: Fanny, geboren in 1920, Bertrand 3 jaar later. Ze waren jongvolwassenen toen de nieuwe oorlog uitbrak. Dat monster trok ook deze familie mee in zijn donkerste krochten. Alle vier werden ze gedeporteerd. De componist/vader Léon en de kinderen al in 1943, Béatrice in 1944. Niemand van hen zou het navertellen.  

Met de dood van Béatrice stopt ook de stamboom van de familie Camondo. De enige getuige die er nog is is het huis bij Parc Monceau. Het museum dat de naam draagt van de oorlogsheld. 

 

Musée Nissim de Camondo is dagelijks geopend, herbergt de vaste collectie van Moïse en houdt regelmatig tijdelijke exposities. Meer informatie vindt u hier: https://madparis.fr/Musee-Nissim-de-Camondo-125 Adres: 63, Rue de Monceau, in het 8ste arrondissement.

 

Informatie deels ontleend aan Stadsliefde van Adriaan van Dis.

Catacomben 


De oude begraafplaats van Parijs lag vroeger naast het huidige Forum des Halles, het grootste winkelcentrum van de stad. Om precies te zijn op de plek waar nu Fontaine des Innocents is, de fontein die helaas altijd droog staat. Enkele jaren voor de Franse Revolutie, tussen 1785 en 1787, begon men de botjes uit te graven van de mensen die daar op Cimetière des Innocents lagen. Middeleeuwse mensen van Parijs. Dat was om hygiënische redenen. De stank was niet te harden; een enkeling viel zelfs flauw tijdens de mis in de nabijgelegen Église des Saints-Innocents. Om over de rattenoverlast maar te zwijgen. De beenderen en schedels vervoerden ze in het holst van de nacht naar oude, ondergrondse steengroeven. Die botten brachten ze samen en stapelden ze op. Om die symmetrische muren nu te kunnen bezichtigen heeft u 2 dingen nodig: een sterke maag en veel geduld (als u in de zomer komt). 


Wat de catacomben - want daar heb ik het over - zo indrukwekkend maken is niet alleen de enorme hoeveelheid menselijke resten die daar liggen. Natuurlijk, het zijn maar liefst 6 miljoen mensen. Dat is bijna 3 keer zoveel individuen als dat er nu in de eigenlijke stad leven. Maar wat het werkelijk onalledaags maakt is dat al die botten (ossements in het Frans) gescheiden zijn. Alle schedels liggen bij elkaar en alle beenderen. Alle geraamten zijn gedepersonaliseerd. Er is met andere woorden niets meer van je over. Je lichaam ligt verspreid, jij ligt verspreid. Uit elkaar getrokken, zo u wilt. Als men op een gemiddeld kerkhof een graf uitgraaft komen ze een skelet tegen waarvan de beenderen perfect met elkaar in verhouding liggen. In dezelfde verhouding zoals u nu op bed zou liggen. Maar in de catacomben herken je niets meer van de verhoudingen van het menselijk lichaam. Wat men daar ziet is een onpersoonlijke massa bot uit de Middeleeuwen, terwijl je weet dat dat onze voorouders zijn geweest. Of liever: de voorouders van een deeltje van de huidige Parijzenaren (want 80% van de ‘Parijzenaren’ komt uit de provincie of andere landen).  


Is dat mensonterend? Dat zal niet de eerste zorg zijn geweest in 1787. Ze moesten van die menselijke resten af, omdat ze stank en ziekten veroorzaakten. De beenderen werden niet genummerd. De beste oplossing was dus om ze te stockeren in ondergrondse kamers en galerijen, gangpaden van 1,7 kilometer lang, 25 meter diep onder de grond, destijds gelegen ver buiten de stad. 


De catacomben liggen aan de rand van Montparnasse in het 14de arrondissement, niet ver van de Périphérique. De plek is makkelijk te herkennen, het is naast een immens standbeeld van een leeuw op het plein Denfert Rochereau. Als u daar in de zomermaanden passeert dan staat er steevast een lange rij die mooi in een boog om het pleintje heen cirkelt. Als u aansluit, houdt u dan wel in het achterhoofd dat u minimaal een half uur staat te wachten. Er wordt geduld van u gevraagd. 


Als u dan toch aan het wachten bent, kunt u net zo goed deze blog even lezen. Dan weet u meteen dat de catacomben een onderdeel zijn van een enorm ondergronds netwerk: 290 kilometers tunnel onder Parijs. Deze tunnels waren een onderdeel van de kalksteengroeve van Montrouge - de eerste banlieue gemeente ten zuiden van de catacomben. Met die kalksteen werden de mooie, lichtgekleurde appartementen van Parijs gebouwd. 


Eenmaal binnen daalt u af naar een andere wereld van ondergrondse gangen, holen, vertrekken. Galerijen vol met datgene wat wij ook allemaal al bezitten, maar bij ons zit er nog vlees omheen en leven in, en stroomt het bloed nog in hoge snelheid door de aderen. De catacomben zijn het voorgeborchte van wat ons allemaal te wachten staat. Dat is niet triest of somber, maar is gewoon een deel van het leven. In onze dwang de dood zoveel mogelijk uit ons leven te bannen zouden we dat bijna over het hoofd zien. Misschien nog een mooie reden om de catacomben te bezoeken.

 

Ps: prikkelt dat uw fantasie al, het kan zelfs nog spannender. Want tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het gangenstelsel van de catacomben ook gebruikt door het verzet en om in onder te duiken. En nog veel eerder verschool ook de beruchte dictator uit de Franse Revolutie, Robespierre, zich in de catacomben om aan zijn vijanden te ontkomen. Tevergeefs. Hij werd uiteindelijk opgepakt en overgeleverd aan de guillotine. Hij keerde wel weer terug in de catacomben, u raadt al in welke hoedanigheid. 

Von Choltitz: de man die Parijs redde (van de ondergang) 


In tegenstelling tot Londen en Berlijn is Parijs nooit gebombardeerd geweest in de Tweede Wereldoorlog. Hoe kwam dat? In de eerste plaats door Adolf Hitler, die onder de indruk was van de Franse stad. Zijn grootste triomf was de immense parade op de Champs-Élysées in juni 1940 toen hij een gaaf Parijs onder de voet had gelopen. Hij gebruikte de stad als maatstaf voor zijn eigen Germania, zoals Berlijn in de toekomst zou gaan heten. Deze gigantische uitbreiding zou de Seinestad diep in de schaduw moeten plaatsen. Vier jaar later, toen alles verloren leek voor het Derde Rijk, was Hitler niet meer zo genadig. Parijs moest plat, zo verordonneerde hij. Toch is de stad materieel vrijwel ongeschonden uit de oorlog gekomen. Hoe kan dat? Vooral één man was hiervoor verantwoordelijk: Dietrich von Choltitz, een generaal uit de Wehrmacht. 

Dietrich von Choltitz (geboren in 1894) had al een indrukwekkende carrière achter de rug toen hij gestationeerd werd in Parijs. Op 12-jarige leeftijd werd hij naar de cadettenschool gestuurd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vocht hij in de loopgraven. Hij was amper 20 jaar. In 1942 was Von Choltitz inmiddels opgeklommen tot generaal in het Duitse leger. Onder andere zijn deelname aan het bombardement van Rotterdam droeg bij aan zijn krijgshaftige reputatie. Hij liet ook zijn sporen na in Polen, de Krim, Italië en Frankrijk. Op 1 augustus 1944 kwam hij aan in Parijs. Von Choltitz nam zijn intrek in het chique hotel Meurice. En dat bleek cruciaal.  

Na de landing van de geallieerden op het strand van Normandië in juni 1944 spreidden de troepen zich gestaag uit over het vaste land. Ruim twee maanden later stonden ze in de Parijse buitenwijken. Hitlers leven van er één van alles of niets. En met dat niets in het vizier was het ‘na hem de zondvloed’. Alles en iedereen sleepte hij mee in zijn ondergang. En dus in die weifelende zomermaand werd Von Choltitz beschoten met tegenstrijdige bevelen en berichten. Dan moest Parijs weer tot de laatste man verdedigd worden, vervolgens moest de stad vernietigd worden. Uiteindelijk leek het verdict door te slaan naar dat laatste standpunt. Van inspraak was normaal geen sprake, maar Von Choltitz weigerde Hitlers order op te volgen. Niemand druiste tegen een bevel van de Führer in. Hoe kwam Von Choltitz tot die moedige standvastigheid? Wat was er gebeurd?  

Von Choltitz had vanuit hotel Meurice een prachtig uitzicht over de stad: voor hem Jardin de Tuileries, links het Louvre, daar tegenover aan de andere kant van de Seine het stationsgebouw van Orsay, en rechts in de verte de Eiffeltoren, toen ruim 50 jaar oud, nog altijd het toonbeeld van technologisch vernuft. Het was augustus, volop zomer in Parijs. Zoals zovelen voor hem en na hem werd Von Choltitz verliefd op Parijs. 

Dus toen die warrige bevelen uit Berlijn binnenkwamen, legde hij die naast zich neer. Von Choltitz had ook wel door dat de weerstand van de Wehrmacht per dag gebroken werd. Een kentering was ver te zoeken, de boel leek verloren. Het van tafel vegen van een wapenstilstand leidde alleen maar tot onnodig bloedvergieten. Als het een gevecht zou worden in de straten van Parijs zou dit een massacre worden. Von Choltitz wist wel beter. Hij was een beroepsmilitair, al 30 jaar lang dienaar van het leger, ongeacht onder welk regime hij diende. In die zin was hij geen nazi. Zijn memoires heet niet zonder reden: “Een soldaat onder soldaten”. Toen hij door geallieerden geïnterneerd was in Londen heeft hij openlijk afstand genomen van het naziregime: “We all share the guilt. We went along with everything, and we half-took the Nazis seriously, instead of saying "to Hell with you and your stupid nonsense". (…) I feel utterly ashamed of myself. Perhaps we bear even more guilt than these uneducated animals.” 

Op 23 augustus gaf Hitler het bevel om Parijs te vernietigen. En wat deed Von Choltitz? Hij tekende op 25 augustus de overgave van de stad. Met die handeling ging hij de geschiedenis in als de man die Parijs redde. 

Maar er was nóg een andere reden waarom hij zich overgaf. Die aap kwam pas echt uit de mouw ná de oorlog. Door zijn militaire acties was Von Choltitz in de ogen van de geallieerden een oorlogsmisdadiger. Hij werd weliswaar krijgsgevangen gezet, maar uiteindelijk nooit veroordeeld. Von Choltitz wist maar al te goed dat hij over voldoende moreel wisselgeld beschikte om hem buiten de gevangenis te houden. Door Hitlers commando’s te weigeren, had hij immers het prachtige Parijs gered van de ondergang! Een verzetsdaad van onschatbare waarde.

Bourse de Commerce 


Is 2021 het jaar van het nieuwe normaal, van het hervatte normaal, of het abnormaal? Kiest u maar. In Parijs is het - na lang wachten - het jaar van de heropeningen van een reeks prachtige monumentale gebouwen die hun zoveelste reïncarnatie ingaat. 

Dat geldt ook voor de Bourse de Commerce. Het ronde gebouw naast het winkelcentrum Forum des Halles kende doorheen de eeuwen vele verschillende functies. In de Middeleeuwen stond op deze plek een stadskasteel en een klooster voor een augustinessenorde. In 1572 liet koningin Catharina de Medici, die van die Italiaanse bankiersfamilie, hier een eigen kasteel bouwen, Hôtel de la Reine. Ze was het voormalige Tuilerieënpaleis beu.  


Pas veel later, in 1763, deed de handel zijn intrede. Het huidige cilindervormige gebouw werd in gebruik genomen als tarwehal. Omdat de beurs vlakbij de Seine lag kon de tarwe makkelijk vervoerd worden naar de aangemeerde boten. Het gebouw met een diameter van 122 meter bestond uit twee niveaus van concentrische galerijen rond een ronde binnenplaats. De galerijen bevatten verkoopruimtes van de verschillende handelaars en ruimtes voor de politie. Er waren gewichtscontroles, metingen en statistieken. Op de eerste verdieping vond je er grote zolders die overkoepeld waren door bakstenen gewelven en toegankelijk via twee prachtige wenteltrappen. Het gebouw was toen het toonbeeld van de moderne tijden. Die jaren duurden tot 1873, het nieuwe was intussen weer achterhaald. De handel in goederen ging weliswaar verder, maar in de 20ste eeuw kwam de nadruk steeds meer op de beurs te liggen. De plaatselijke Kamer van Koophandel kreeg in 1949 het gebouw in handen voor een symbolische frank. De beursverkoop stopte in 1998. De elektronische handel nam het over, het gebouw verloor zijn functie. 


En toen kwam eeuwenlange bedrijvigheid eindelijk tot rust.


Wat moet je dan met zo’n sierlijk gebouw dat nota bene omringd is door zo’n moderne, oer-commerciële omgeving? Inderdaad, er kwam een renovatie. Die kwam op gang door ene François Pinault. Pinault is een Franse miljardair. Naast eigenaar van de luxeproductengroep Kering, veilinghuis Christie’s en wijndomein Château Latour, beheert hij ook meer dan 10.000 kunstwerken. Het is niet zo dat hij ruimte tekort kwam om z’n schilderijen op te hangen. Bepaald niet, want een ander deel van de collectie is al sinds 2016 te bezichtigen in Palazzo Grassi in Venetië. En nu, sinds mei 2021, ook in hartje Parijs. De architecten Tadao Ando, Pierre-Antoine Gatier, Lucie Niney en Thibault Marca hebben een huzarenstukje afgeleverd met de verbouwingswerken. Jarenlang was de ronde bus ingepakt, maar nu is het gebouw weer voor iedereen toegankelijk. François Pinault zegt er zelf over: “Het zal een plek zijn die openstaat als ontmoetingsplaats tussen kunstenaars, zoals in Venetië, en de meest uiteenlopende doelgroepen, vooral degenen die meestal veraf staan van kunst.” 


De kunst zal verspreid hangen en staan over 5 verdiepingen, van de studio gelegen op niveau -2 tot en met de 3e verdieping. Voor de openingstentoonstelling is een selectie gemaakt met werken van Sherman, Found, Fisher, Lavier en zelfs Stingel. Ze zijn te vinden in 7 galerijen aan de rand van de rotonde. 


Voor kunstliefhebbers een nieuwe artistieke ontdekkingstocht. Voor de liefhebbers van Parijse schoonheid de moeite waard om een kijkje te nemen. Want ook het gebouw zelf is de moeite waard. Makkelijk te bereiken met de metro en RER, want Bourse de Commerce is bijna letterlijk boven het grootste metrostation van de stad: Les Halles. 

Hotel de la Marine


Wat me altijd heeft gefascineerd toen ik in Parijs kwam wonen was de enorme aandacht voor de oude koloniën. Ook al hadden die gebieden zich inmiddels al lang ontworsteld aan het moederland. In Nederland heb ik dat nooit zo ervaren. Ik herinner me amper aandacht voor de oude overzeese gebieden. Wie zegt er nog “Ons Indië”? Wie interesseert dat überhaupt? De afhandeling met Suriname was in mijn jeugd vooral een hoofdpijndossier waar we zo snel mogelijk van af moesten. En als je over de Kongo begint, stoppen de Belgen dit onderwerp liefst ver weg in een hoek van een stoffig museum. Weliswaar met schaamrood op hun kaken. 


Nee, dan is het in Frankrijk héél anders. Want ook al veroorzaken de ex-protectoraten ook daar nogal wat stress en gêne, toch hoor en zie je vaker reportages, documentaires en artikels over deze gebiedsdelen. Het lijkt voor de Fransen moeilijker om afstand te doen van het idee van het grote Franse wereldrijk waar de zon niet onderging. Om u een voorbeeld te geven: ik heb altijd sterk de indruk dat voor de Fransen Quebec eerder een deel van Frankrijk is dan een Canadese provincie. Zo vaak wordt dat bij Frankrijk betrokken.

Uiteraard bij zo’n grote natie met gebieden over de hele wereld hoort een uitgebreide maritieme administratie. Dat Ministerie van Marine en Koloniën was gevestigd in Hotel de la Marine. Dat is dat gebouw op Place de la Concorde dat jarenlang in de steigers stond. Maar uiteraard worden verbouwingen ooit afgerond. Het gebouw wordt ontdaan van zijn steigermantel. Als het ware uitgepakt. En dat moment is deze zomer. 

Met uw rug naar de Seine staat er voor u op Place de la Concorde een twin building - om het op z’n goed Nederlands te zeggen. Twee gebouwen worden als een volmaakte symmetrie doorgesneden door Rue Royale - de straat die naar de Madeleinekerk leidt. Links het Crillon Hotel, één van de duurste hotels van de stad. Aan andere kant van Rue Royale: Hotel de la Marine. Dat is geen hotel, maar een onneembaar bastion van administratie en bureaucratie. Maar daar is nu verandering in gekomen. In 2015 verliet de commandant van de marine zijn post. Twee jaar later begon men met de renovaties. Nu, weer vier jaar later, heeft het gebouw zijn nieuwe bestemming gekregen. Niets geen bureaucratie meer, want het nieuwe doelpubliek dat bent u. Vanaf deze zomer is het gebouw voor iedereen toegankelijk. 

Het project is volledig tot stand gekomen met de steun van het Centre des monuments nationeaux. Het resultaat van de renovatie is oogverblindend. Dat is vooral goed te zien als u het gebouw ingaat. Er is een nieuwe glazen plafond aangebracht door de architecten Hugh Dutton & Associés. Er is voor gekozen om het gebouw zoveel mogelijk in de originele staat terug te brengen, zoals het was in de 18de eeuw. Met smaakvolle toevoegingen uit de laatste 200 jaar. Zo krijgt u in verschillende vertrekken en in de salons een zweem van de tijd van de Verlichting toen Frankrijk toonaangevend was in de wereld. De tijd van de pruiken en van Marie-Antionette. De tijd van de bekende filosofen en de revoluties. De tijd van de grootsheid van een rijk waar de zon niet meer onder zou gaan. U zult dan ook beter begrijpen waarom de Fransen zo trots zijn op hun land, hun geschiedenis, hun verworvenheden die ze uiteindelijk net zo goed bijna allemaal verloren. En die wonden likken ze nog altijd. 

Wat overblijft is de gerestaureerde pracht en praal uit tijdperken die tot de verbeelding spreken. Als u uw fantasie de vrije loop wilt laten gaan, dan is Hotel de la Marine echt iets voor u. Weer zo’n indrukwekkend attractie in de grandioze cultuurstad Parijs. 

Het kleinste geheimpje van Parijs - Russische kerk in Lecourbe


Mocht u iets willen ontdekken in Parijs dat echt (vrijwel) niemand kent leest u dan vooral verder. Totaal onbekend en volledig verborgen. Het is een prachtig voorbeeld van mensen die van over de hele wereld in Parijs komen wonen.

 

Het fraaie 15de arrondissement is van alle arrondissementen misschien wel het verst afgelegen van het toerisme. Als je daar woont, heb je het goed voor elkaar. Maar de gemiddelde toerist heeft er weinig te zoeken. 

Maar als je heel goed zoekt en je verlaat de gebaande paden dan wordt de avontuurlijke zoeker beloond met iets zeer charmants: een piepklein Russisch-orthodox kerkje. 


Natuurlijk heeft Parijs naast het Musée Branly-Jacques Chirac, in de schaduw van de Eiffeltoren, een moderne, grote Russisch-orthodoxe kerk. Zijn grote bollen op het dak glanzen altijd in de zon. Bijna iedereen denkt trouwens dat dat gebouw uit 2016 een moskee is. En dan help ik mijn gasten altijd uit die droom door te wijzen op de kruisen op de bollen. Poetin heeft schijnbaar 100 miljoen euro betaald om die kerk gerealiseerd te zien.

 

Maar ergens in het 15de arrondissement is er dus dat piepkleine kerkje. Het is eigenlijk meer een veredelde hut. Als je het niet weet, dan vind je het nooit. Het is gelegen aan 91, rue Lecourbe. Daar is een gevel zoals in de hele straat gevels staan. Niets bijzonders. Het grote verschil is wel dat je niet hoeft te bellen of geen geheime code nodig hebt om door de poort te komen. Zéér uitzonderlijk in Parijs. Als je dan de poort achter je dicht doet en je door het steegje loopt kom je uit op een binnenplaats. Langs de typische bochten zien we dan voor ons een fantastisch geheim! Veel bloemen en planten, en rechts een dorpshuis, zoals je die veel à la campagne tegenkomt. 

En aan de linkerkant… een fascinerend stukje Russische geschiedenis en cultuur in Parijs. Een klein gebouw met twee lichtblauwe bollen op het dak. De église Saint-Séraphin-de-Sarov. De Franse Revolutie met de burgeroorlog was al een chaos van jewelste, maar de Russische Revolutie was zo mogelijk nog rampzaliger. Vele Russen, die verjaagd werden van hun erf en niets ophadden met die gewelddadige bolsjewieken, vluchtten naar overal en nergens. Parijs is voor velen overal. Een toevluchtsoord voor romantische zielen die hevig verliefd zijn, maar ook voor bange vluchtelingen die weer tot zichzelf willen komen. En dus strandden vele Russen rond 1920 in de Seinestad. Terwijl in dezelfde tijd veel culturele expads zich verzamelden in de bars en restaurants van Montparnasse, klitten de gevluchte Russen samen in het 15de arrondissement. Op zoek naar werk. Die vonden ze in de fabrieken van Citroën en Peugeot die om de hoek stonden. 

Veel restaurants, cabarets, markten en andere winkels, waaronder apothekers, openden hun deuren met aanduidingen in het Cyrillisch. Om hun authentieke geloof te belijden mochten ze samenkomen in een klein oud gebouwtje, niet veel groter dan een hut. En dan werd er ook nog ruimte ingenomen door twee gigantische bomen. Dit kerkje werd ingewijd in 1933. Het vertrek biedt plaats aan amper 30 mensen. De hut is prachtig versierd vanbinnen met veel heiligenbeelden. En nog altijd die twee bomen die dwars door het dak groeien. En als het meezit geeft de trotse priester graag een woordje uitleg.

 

Dit is een verhaal waar u mee thuis kan komen. Want met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid gaat NIEMAND van uw vrienden of kennissen hier al geweest zijn.

Vélodrome d’Hiver : de geschiedenis van een gebouw

 

1924

Hij had zelfs geprobeerd zijn haar hetzelfde te krijgen als Jean Ces. Als hij er later met een tedere glimlach aan terugdacht wist hij nog altijd niet waarom hij zich zo had verloren in deze Franse bokser. Toen leek het niet meer dan een grill, een kortstondige flirt. Maar als jongen was het hem menens: hij droeg de foto van Ces mee in zijn boekentas, naast zijn etui, agenda en schoolschriften. Hij zat net een jaar op het Collège. Het waren de Olympische Zomerspelen. Parijs was één groot pretpark van tientallen sporten. En hier in het fameuze Vélodrome d’Hiver, waar normaal de wielercoureurs rond zoefden, vochten de boksers uit wie de beste van het toernooi was. Zijn vader had hem meegenomen. Voor zover mogelijk maakte de immense hal een nog grotere indruk op hem dan de stoere, dansende mannen in de ring. Onuitwisbaar zou die indruk worden. In de schaduw van de Eiffeltoren, ook zo’n ongelofelijke verwezenlijking van de Fransen. Op de hele wereld bestond er geen stad zoals Parijs, daar was hij van overtuigd.

 

1942  

Het vreemdste was dat er geen aanwijsbare reden voor was. Het deed hem denken aan de boeken van Kafka, de schrijver uit Praag die hij zo graag las. Oké, misschien waren zij anders dan anderen, dat was zelfs zichtbaar gemaakt door die gele ster op hun jas. Maar deze stap had hij zich nooit kunnen voorstellen. Was dat naïef? Nee toch. Ze waren boven alles beschaafd en aangepast. Onderdeel van de samenleving, van het geciviliseerde Parijs. Hij was niet meer in dit gebouw geweest sinds die ene fameuze bokswedstrijd. 18 jaar daarvoor. Hij had nooit kunnen bevroeden dat hij hier terug zou keren onder deze bizarre, onwezenlijke omstandigheden. Zoveel dingen die hij zich als weldenkend mens niet kon voorstellen de laatste tijd. Wat was er aan de hand? Waar ging het heen? Zijn vrouw hield hij dicht bij zich. Zijn dochtertje van 6 en 2 kleinere zoontjes verloor hij geen moment uit het oog. Het was hartje zomer. Duizenden en duizenden mensen stonden, zaten, lagen opeengepakt. Samen met hun koffers. Zwaar bewaakt door de politie; het was hen menens. Enkele Quakers en mensen van het Rode Kruis deelden wat brood en water uit. Sanitaire voorzieningen waren er amper. De volgende dag zouden ze opgehaald worden, werd er beweerd. Anderen geloofden daar niets van. Hij zelf herinnerde zich het Vélodrome d’Hiver veel groter.

 

1959

Hij voelde het in zijn buik. Al dagen. De datum was met rasse schreden dichterbij gekomen. 12 mei. Hij had er lang over nagedacht: zou hij gaan? Iets in hem zei dat hij moest gaan. Hij was het verplicht aan zijn vrouw, zijn dochter en zijn 2 zoons. Dat hij hier alleen stond, daarvoor schoten woorden in alle talen tekort. Slechts 400 van de 13152 waren teruggekeerd. Een kunstenaar met een opvallende snor stond in het midden van de massa. Hij gebruikte grootse gebaren. Het leek hem menens. Alhoewel met Salvador Dali wist je het nooit zeker. Waar ging zijn ernst over in spel? Hij had een kleine Eiffeltoren bij zich. Die bracht hij tot ontploffing. De prins van het surrealisme noemde dat symbolisch voor het einde van het Vélodrome d’Hiver. De sporttempel van weleer was nooit meer hetzelfde geweest na de bevrijding. Hoe had men door kunnen gaan met sporten en Holiday On Ice in deze macabere hal? Het gebouw kon er zelf niets aan doen, maar het was voor altijd gebrandmerkt. Na zo veel jaren deed de bulldozer eindelijk zijn werk. 

 

1995

Onder en langs zijn keppeltje was geen haarsprietje meer te vinden. Zijn laatste grijze haren waren uitgevallen. De eeuw was bijna voorbij. Intussen behoorde hij qua ouderdom tot de sterksten. De plek waar hij nu was herinnerde in niets meer aan het Vélodrome d’Hiver dat hier ooit had gestaan. In het midden van een mensenmassa stond de nieuwe president van de republiek. Met zijn bekende intonatie maakte deze oud-burgemeester van Parijs zijn excuses. Het was hem menens. Het was de staat menens. Een plakkaat dat jaren later onthuld zou worden zei dat vanaf hier 2916 vrouwen waren weggevoerd om nooit terug te keren. Eén vrouw kende hij als geen ander. Hoe jong waren ze ooit geweest? 4115 kinderen waren nooit meer teruggekeerd. Drie daarvan had hij zelf verwekt. Nu, op deze zomermiddag, waren ze in hun afwezigheid meer dan ooit bij hem. 

Het circus is weer in de stad!

 

“Hooggeëerd publiek!” Waar hoor je dat nog tegenwoordig?

Circussen staan al decennialang - letterlijk en figuurlijk - op de tocht. De komst van televisie zorgde er al voor dat alle zeilen bijgezet moesten worden. Daar komt sinds enkele jaren de lobby van de dierenactivisten bovenop. En de covid-crisis zal ook geen goed hebben gedaan aan het circus.


Máár in Parijs hoor je iedere (normale) winter minimaal een keer per dag: “Hooggeëerd publiek!” (Maar dan in het Frans: “Madamonsieur!”) Op een vaste plek, aan de Rue Amelot, langs Boulevard du Temple, vlakbij Place de la République. Het is geen tent, maar een echt stenen gebouw, waarin het circus huist. De zaal is een ovale veelhoek met maar liefst 20 zijden en echte Corinthische zuilen in de hoeken. Er is geen centrale paal zoals bij een tent, waardoor je zicht niet belemmerd wordt. En het tocht er nooit! Vandaar de naam: Cirque d’Hiver (wintercircus). Dat is weer eens wat anders dan een Cirque du Soleil!


Cirque d’Hiver opende zijn deuren in 1852. Het was Napoleon III, het zwakke neefje van de kleine grote Bonaparte, die tijdens zijn keizerrijk zo veel mogelijk nieuwe gebouwen en bezienswaardigheden liet bouwen ter ere van zichzelf. Het Opéra Garnier was ook van hem. Net als Fontaine Saint-Michel. En dus ook dit circus.


Aan het einde van 19de eeuw vond Henri de Toulouse-Lautrec, de schilder die ook veel in bordelen en de Moulin Rouge te vinden was, zijn inspiratie in repetities en uitvoeringen in het Cirque d'Hiver. Zijn collega Georges Seurat schilderde een middagvoorstelling dat nog altijd te bezichtigen is in Musée d’Orsay. 


Pas vele jaren later, in 1934, kwam het circus in handen van de gebroeders Bouglione en hun erfgenamen. En dat is altijd zo gebleven. 2000 mensen kunnen er plaatsnemen. En die zitten er ook vrijwel altijd. Alle generaties worden naar het klassieke spektakel gezogen, maar vooral de kleine kinderen zijn oververtegenwoordigd. Alle klassieke acts passeren in de piste: de clowns, paarden, trapeze, leeuwen, acrobatiek, slangen… Ik weet nog dat ik enkele jaren geleden met een vriendin en haar nichtje van 4 in het wintercircus van Bouglione zat. Net zoals ik was het nichtje gefascineerd door slangen. Op een bepaald moment komt de slangenman met een forse boa constrictor langs de voorste zitplaatsen. Terwijl ik en die vriendin achteruitdeinzen buigt het nichtje naar voren en begint uitgebreid die enorme slang te strelen. En ze kijkt ons vervolgens breed lachend aan. Hoe vertellen we het haar bang aangelegde moeder? 


Overigens wordt Cirque d’Hiver Bouglione voor nog meer dingen dan alleen het circus gebruikt. In 1995 bijvoorbeeld hield de Parijse ontwerper Thierry Mugler een speciale modeshow in het circus om het 20-jarig bestaan ​​van zijn bedrijf te vieren. Acteurs en speciale gasten waren onder meer James Brown, Tippi Hedren (bekend van The Birds van Alfred Hitchcock) en veel van de topmodellen van de jaren ‘90, waaronder Naomi Campbell. 

 

Cirque d’Hiver is absoluut een leuk uitje om eens iets anders te doen in Parijs dat toch herkenbaar is. 

Verdwalen doe je alleen


Verdwalen doe je alleen. Het maakt niet uit waar je bent - als je met iemand bent.

Dat klopt zeker voor Parijs. Hoe leuk is het niet om in goed gezelschap rond te dwalen door de straten van Parijs totdat jullie niet meer weten waar je bent. Dat voelt met z’n tweeën toch heel anders aan dan alleen. Je hebt tenminste elkaar nog.

Die eerste regel is niet van mijzelf. Die is van Gijs Geurtsen. Als u van Nederlandstalige muziek houdt die onder de huid kruipt luistert u dán zeker eens naar Gijs Geurtsen: https://www.youtube.com/watch?v=WYMnYJASSw4


Terug naar Parijs. De metropool lijkt een stad gemaakt om in te verdwalen. Maakt niet uit waar je bent. En de mooiste geheimen van Parijs zijn vaak niet groter dan enkele straten. Anders waren ze vast bekender geweest. Zo’n mooi verborgen en gekoesterd geheim is de buurt Carrières d’Amérique. Carrière betekent steengroeve. Uit de steengroeven werden sinds de Middeleeuwen tot de jaren 1860 gips en molenstenen gedolven voor de aanleg van vele gebouwen in het centrum. Volgens de legende zouden molenstenen ook hebben bijgedragen aan de bouw van het Witte Huis in Washington, vandaar “Amérique.” Maar die mythe is uit de duim gezogen. Toch heeft de eigenaar van de steengroeven de naam zo gelaten.

De grotten werden gesloten in 1873. Grote veranderingen waren op komst. De gemeente onder leiding van baron Haussmann was druk bezig een enorm park aan te leggen: Parc des Buttes-Chaumonts. Ten oosten daarvan tegen de oostrand van het huidige Parijs werd een wijkje ingericht met een groep hele charmante – wat men noemt – villa’s. Deze villa’s zijn geen huizen, maar kleine straatjes, soms doorgangen (“passage”). En soms lopen ze dood (“impasse”). De groep villa’s vindt u terug rond rue de Mouzaïa. Deze straat kent aan weerzijden een patroon van uitstulpingen die haaks lopen op deze straat. Een soort visgraatpatroon. Je kunt hier eindeloos op en af lopen doorheen al deze villa’s. Deze pittoreske steegjes zijn vooral opgevuld met wat groter uitgevallen arbeidershuisjes. Sommige zien er zelfs enigszins luxueus uit. Vele huizen passen geruisloos in het decor van honderd jaar geleden. Tussen de huizen en het straatje is altijd een tuintje voorzien: een luxe en een zeldzaamheid binnen de Périphérique.

U zou het nu niet zeggen, maar de omgeving was eeuwenlang de vuilnisbelt van Parijs. En de abattoirs van la Villette stonden dicht genoeg om een onuitstaanbare stank te produceren. Dat is voorgoed verdwenen. De huizen zijn duurder geworden, ze zijn nu een statussymbool. In zo’n villa - de straat dus - lijk je erg beschermd te wonen. Als je er niet woont heb je er eigenlijk niets te zoeken. Dat is de charme ervan: het is er groen en rustig, prachtige antieke lantaarns langs de straatkant. Het lijkt een hele kleine gemeenschap van maximaal vijftig mensen in ongeveer 10 à 15 huizen. Maar schijn bedriegt: toen ik er was klaagde een buurtbewoonster over criminaliteit. Ook daar dus.


Voor wie echt een onbekend stukje Parijs wilt beleven en ontdekken en erin wilt verdwalen ligt Carrières d’Amérique open. Maar in Parijs schuilt meer. Parijs is een stad waar je niet alleen letterlijk verloren kunt lopen. Als u in het leven wilt verdwalen dan leent Parijs zich hier ook uitstekend voor. Ik nodig u uit om een tijdje in deze stad te komen wonen. Kom van het veilige wal en duik in het avontuur van het echte verdwalen. Even uit de comfort zone, even los van de aarde. U zult niet meer dezelfde zijn; een ervaring voor de rest van uw leven.


Informatie deels ontleend aan: Luc Santé, Het Andere Parijs.

Parijse vitamine


Ik voelde me uitgeput want het was het einde van het seizoen. Het was oktober en sinds begin juli had ik vrijwel iedere dag gewerkt. Ik was kapot. Ook op deze zondag. Die avond zou ik een vriend ontmoeten in Café de Flore, het café dat vooral zijn bekendheid geniet doordat in de jaren vijftig en zestig de grote schrijvers en denkers hier hun standplaats hadden. Namen zoals Jean Paul Sartre, Albert Camus en Simone de Beauvoir spreken nog altijd tot de verbeelding. Dat is het Parijs van een ander tijdperk, én een verhaal voor een andere gelegenheid. Die zondagavond zag ik dus een vriend in Café de Flore. Toen ik aan kwam lopen verwelkomde hij mij met de woorden: Je ziet er zo stralend uit! Terwijl ik afgepeigerd was. Hoe was dit nou mogelijk? Ik deel met u het medicijn.

Naast de grote boulevards en dito plaatsen, wemelt het in Parijs ook van de kleinere pleintjes die bijna allemaal pittoresk en gezellig aandoen. Een mooi voorbeeld daarvan is Place Dauphine op Île-de-la-Cité, het 'eilandje' zoals ik het in mijn volksmond noem. Place Dauphine is een driehoekig pleintje dat uitkomt op Pont Neuf. Prachtige gevels uit de zeventiende eeuw met daarvoor terrasjes om even bij te komen na een wandeling; en uiteraard in de middag wordt er volop petanque gespeeld. Place Dauphine is overal dichtbij: Louvre, le Marais, Notre Dame, Quartier Latin, Saint-Germain… 

Een ander pleintje dat mij altijd verrast, omdat het plotseling opdoemt, is Place Saint-Georges. Eigenlijk is het meer een rotonde. Een van de twaalfduizend in dit land met de meeste rotondes in Europa. Place Saint-Georges is gelegen in het klassevolle negende arrondissement, al een behoorlijk eind op weg naar Montmartre. Maar het is niet makkelijk terug te vinden. 

Maar ondanks deze mooie pleintjes is er een die voor mij bijzonder blijft: Place de Fürstemberg. Ik moet eigenlijk zeggen: Rue de Fürstemberg, want place de Fürstemberg bestaat niet, maar ik heb wel de neiging om dat te zeggen, omdat de straat vooral een plein is. (En dan kunnen we ook nog discussiëren of het Fürstemberg is of Fürstenberg. Volgens het atelier dat verderop in Rue de Jacob ligt mogen we Fürstenberg ook met een n schrijven.) Het pleintje met de schitterende bomen is gelegen naast de ‘nieuwe’ abdij van de Saint-Germain kerk. Het is te klein om het terug te vinden op een overzichtskaart van Parijs. Ik ken dit pleintje al jaren en het is gegroeid als mijn lieveling. In mijn dromen woon ik hier op een kamer op de derde verdieping. Een probleempje: Saint-Germain is het duurste deel van Parijs om te wonen. Maar… gelukkig is dromen in Parijs gratis. 

Op een oktoberavond, toen het weer vroeger donker werd, ontdekte ik iets dat ik vergeten was. Ik kwam daaraan met enkele gasten en ik werd ineens overweldigd door de schoonheid van de brandende lantaarns op Place de Fürstemberg. Ik werd spontaan weer verliefd op het plein! Het kostte mij moeite om me niet helemaal te laten gaan; ik moest nog een woordje uitleg geven over waar we waren. Maar ik wist niet hoe snel terug te keren in m’n eentje. En dus op die zondagavond, toen ik zo moe was, ben ik teruggegaan. Ik heb daar even gestaan, gewoon gestaan, gestaard in het kunstlicht, welk magnifiek effect de lantaarns hadden op dit pleintje. Maar ook het licht van de wonderschone etalages. De hele sfeer. Het was een geschikt moment om terug tot mezelf te komen. Het was vitamine, het gaf mij weer energie. 

Het zal niet helemaal uit de lucht gegrepen zijn en misschien zelfs waarachtig toen mijn vriend zei dat ik er zo stralend uitzag. Het kwam allemaal door Place de Fürstemberg. Altijd als ik in de buurt ben, neem ik even een omweg om een momentje te delen met Place de Fürstemberg.

 

De Parijse Muur 


Zoeken naar de oude stadsmuren van Parijs is een leuke bezigheid. Een wonderlijke ontdekkingstocht van puzzelstukjes die niet altijd in elkaar passen. Met wat behendigheid, creativiteit èn doorzettingsvermogen maak je een gebroken reconstructie. Het wordt dus “op jacht naar de muur”. Een heel leuk spel, weet ik uit ervaring. 

De Fransen spreken van een enceinte. Maar enceinte is net zo goed een vrouw die zwanger is. Dat lijkt vreemd op het eerste gezicht. Maar vaak, als je je fantasie de vrije loop laat gaan, krijgen verschillende betekenissen van een enkel woord toch een link. Denk bijvoorbeeld aan narcisme en de bloem narcis. Ook bij enceinte werkt het zo. Enceinte betekent zoiets als ‘omvang’, ‘omwalling’. Dan zie je in de ruime betekenis een omvangrijke buik van een zwangere vrouw en net zo goed de omwalling van een stad. Le mur d’enceinte is een stadsmuur.

Parijs heeft vijf van die gordels. Telkens een hele duidelijke scheiding tussen Parijs en de rest van de wereld. Maar ook zijn die enceintes een wonderlijke reis door de tijd. De meest recente omwalling dateert uit 1840, en daar ligt sinds de jaren 1950 de Périphérique, de beruchte snelweg rond Parijs, overheen. Officieel is alles wat buiten die rondweg ligt geen Parijs meer, maar banlieue. Dat zijn allemaal zelfstandige gemeenten met een eigen burgemeester. 

Een interessante omwalling is die van 1785: de muur van de belastingpachters (fermiers generaux). En wel om twee redenen. De stadsmuur, nu de denkbeeldige cirkel van metrolijnen 2 en 6, is de enige die niet gebouwd is om de stad te beschermen maar om tol te heffen voor alle producten die de stad binnenkwamen. Bovendien vinden we op vier verschillende plaatsen in de stad nog altijd torens van die muur terug: Rotonde de la Villette bij het bassin, twee hoge zuilen naast Place de la Nation, de rontonde bij de ingang van Parc Monceau, en een paviljoen bij Denfert-Rochereau. 

Maar, vreemd genoeg, komen we die eerste muur uit 1200 nog het meeste tegen. Hoewel deze enceinte de neiging heeft om verstoppertje met ons te spelen. Zo is hij hier duidelijk zichtbaar en vervolgens lost ie weer op in het straatbeeld. Stukjes muur van Philippe II August zijn te vinden in Le Marais en in Quartier Latin. En ook in Saint-Germain-des-Prés. Tenminste, als je goed zoekt. 

Ik had alleen vage aanwijzingen. Ik wist ongeveer waar de muur liep, daar waar in de Middeleeuwen Parijs ophield. De enorme abdij van Saint-Germain lag duidelijk buiten de stad; het was een dorpje op zichzelf. En dus ging ik op zoek in rue Mazarine. Alles wat ik deed was een denkbeeldige muur proberen te volgen! Af en toe liet hij zich zien, als een gigantische uitgerekte anaconda die zich heeft genesteld onder het water. En af en toe zie je een stuk slangenlichaam boven de oppervlakte uitsteken.

Ik moest diep graven, afdalen op een wel heel vreemde plek. De enceinte Philippe August werd beschermd door een glazen wand. De muur was omgeven door enorme partijen beton uit de twintigste eeuw. Een lichte dieselgeur vulde de ruimte. Auto’s stonden in het gelid geparkeerd. Ik bleek in een ondergrondse autoparking te staan! Een authentiek stukje geschiedenis van Parijs, dat ooit de stad beschermde tegen vijanden en barbaren, was zoveel eeuwen later tegen wil en dank onderdeel geworden van een 20ste eeuwse parkeergarage! De geschiedenis kruipt daar waar het niet gaan kan.