Caillebotte, een impressionistisch buitenbeentje
Gidsen zijn soms net mensen. En dus ook onzeker. Vinden de mensen de tour wel leuk? Klanten lijken soms onpeilbaar. Soms weet je over een monument niet zo gek veel te vertellen. Dan probeer je zo’n gebouw te verdoezelen. Dat is nog best knap: een heel gebouw verdoezelen. 😉
In een collectie als die van Musée d’Orsay ken ik uiteraard niet alle schilderijen of beelden van binnen en buiten. Ik maak altijd een selectie. Maar het viel me op dat tussen de rijkdom aan impressionisme de blikken van mijn gasten vaak afdwaalden naar één werk dat er opvallend anders uit zag. Caillebotte. De schilder Gustave Caillebotte werd dan wel tot de impressionisten gerekend, maar eigenlijk was hij veel realistischer in zijn stijl. Zijn meesterwerk Les Raboteurs de Parquet was een blinde vlek in mijn kennis. Hoe meer ik ernaar keek hoe meer het schilderij een doorn in het oog werd. Zodoende moest ik er nodig meer van weten. Ik leer telkens bij. Soms word je een handje geholpen, zoals door de huidige tentoonstelling van Caillebotte.
Caillebotte was dus een buitenbeetje. Hij begaf zich onder de andere impressionisten, woonde in groot Parijs, maar toch was zijn werk anders. En ook de waardering liet lang op zich wachten. Waar de meeste impressionisten al in de eerste helft van de 20ste eeuw op bijval konden rekenen, bleef appreciatie voor het werk van Caillebotte uit. De eerste grote retrospectieve tentoonstelling vond plaats in 1994. 100 jaar na zijn dood!
Waarom duurde dat zo lang? De schilderijen van Caillebotte waren tot in de jaren ‘50 niet te zien in musea. Als bemiddeld man had hij tijdens zijn leven nooit behoefte gevoeld om zijn werk te verkopen. Zodoende hield de familie alle schilderijen in eigen bezit. Pas in de jaren 1950 begonnen zij mondjesmaat zijn werk te verkopen en kwam het geleidelijk beschikbaar voor het grote publiek.
Er was één uitzondering: in 1897 vond een collectie van 40 impressionistische schilderijen haar weg naar het Musée du Luxembourg, een soort van officieuze erkenning van de stroming. Onder deze schilderijen bevond zich slechts één werk van Caillebotte, nota bene toegevoegd door zijn vriend Pierre-Auguste Renoir: Les Raboteurs de Parquet. Lange tijd zou dit het enige werk van Caillebotte blijven dat aan de tijdelijke vergetelheid ontsnapte. Dit doek verhuisde in 1929 naar het Louvre, in 1947 naar de Galerie Nationale du Jeu de Paume en uiteindelijk in 1986 naar het Musée d'Orsay, waar het werk nog steeds hangt.
De impressionisten schilderden niet alleen de mooiste natuur, maar ook de moderne stad. Dat betekende vooral veel treinen, fabrieksschoorstenen, en werkende lui. In zijn Les Raboteurs de Parquet beeldt Caillebotte 3 parketschavers af, vol aan het werk, waarschijnlijk in Caillebottes eigen studio aan de Parijse Rue de Miromesnil. Dat de bohemien Caillebotte zo'n ogenschijnlijk banaal onderwerp koos kwam voor zijn tijdgenoten als een verrassing en werd door sommigen zelfs als een provocatie opgevat.
Op de huidige tentoonstelling in Musée d’Orsay krijgt Les Raboteurs de Parquet veel aandacht, met zelfs een aparte hoek vol studies, schetsen en een alternatief dat sprekend lijkt op de uiteindelijke beroemde versie. Het knappe aan het doek is het weergeven van het tegenlicht, dat vanuit de balkondeur op de achtergrond valt. Het weerkaatst glimmend op de armen en ruggen van de werkmannen. De stroken donkere lak op de vloer glanzen in het licht terwijl de planken die al gestript zijn dof lijken. De 2 mannen vooraan voeren eenzelfde beweging uit. Ze worden verbonden door de naar elkaar toegewende hoofden. Hun collega die linksachter aan het werk is wordt afgesneden aan de rand van de afbeelding, een fotografisch principe dat het idee van de momentopname benadrukt - typisch voor het impressionisme.
Naast dit topstuk vinden we op de huidige expositie ook enkele werken van balkons. Dat klinkt nu banaal, maar toen, eind 19de eeuw, was het heel bijzonder. Voor het eerst kon men het straatleven gadeslaan zonder er in op te gaan. Dat kwam door de nog altijd overheersende balkons van de Haussmanniaanse appartementencomplexen.
Wil je een ander beeld van het impressionisme krijgen? Tot 19 januari 2025 heb je nog de kans om Caillebotte in al zijn facetten te bezichtigen. Mis het niet, want zo vaak wordt hij niet tentoongesteld.
In de sferen van Mark Rothko
Compleet is natuurlijk niets in het leven. Hoewel, ik herinner me de 2 albums uit mijn jeugd vol met smurfenplaatjes uit de Avro Televizier die ik na maanden sparen en plakken eindelijk compleet had, maar dit even terzijde… Wat ik eigenlijk wil zeggen: de huidige tentoonstelling van Mark Rothko in Fondation Louis Vuitton schurkt opvallend dicht bij een quasi compleet overzicht van zijn ontwikkeling. Met een verrukkelijke hoeveelheid vlakken.
In Fondation Louis Vuitton zien we dat Rothko – geëmigreerd vanuit Letland (toen onderdeel van het Russische tsarenrijk) naar Amerika - aanvankelijk figuratieve kunst maakte. Simpelweg omdat dat toen mode was in Amerika, zoals hij ons zelf uitlegt tijdens de expositie. Zijn vroegere schilderijen doen mij denken aan Edward Hopper, die ook zo treffend de vooroorlogse Verenigde Staten kon weergeven. Maar voor Rothko was dat niet voldoende. Hij ging steeds abstracter schilderen. In zijn surrealistische werk herkennen we in de verte Pablo Picasso.
Maar daarna, na de Tweede Wereldoorlog, gaat hij zich meer en meer toeleggen op het monumentale werk waar hij beroemd om zou worden: gekleurde vlakken. Ik zou eerder willen spreken van sferen. De doeken zijn vrijwel een schaamteloze toestemming om je gedachten heerlijk te laten afdwalen. De zalen in Fondation hangen vol met vlakken zoals de ovale muren van de Orangerie versierd zijn met de alomvattende waterlelies van Claude Monet. Even sferisch en even grootschalig. Hoe groter, hoe intiemer, aldus Rothko, zeker in een kleine ruimte. Rothko: ‘Ik schilder grote schilderijen omdat ik een toestand van intimiteit wil scheppen. Een groot schilderij neemt je mee een schilderij in. Ik realiseer me dat grote schilderijen vaak iets pompeus hebben. Maar de reden waarom ik ze toch schilder, is juist dat ik erg intiem en menselijk wil zijn. Als je een klein schilderij maakt, plaats je jezelf buiten je eigen ervaring. Als je echter een groot schilderij maakt, zit je er middenin.’
Enige artistieke luxe, wat typisch bohemien wordt gevonden, was Rothko vreemd. Geen Perzische tapijten of nutteloze gitaren in zijn atelier. Nee, enkele gigantische doeken, verf en verplaatsbare steigers. Het ging Rothko duidelijk om de essentie. Zijn hoogste doel was de benadering van het vormloze. Muziek wordt vaak aangehaald als de hoogste kunstvorm omdat het vormloos is. Muziek is hooguit trillingen in de lucht. Meer heb je niet om vast te grijpen. Die abstractie, die ons dichter bij het onvergankelijke brengt, wilde Rothko ook vastleggen in zijn doeken. Met dit nobel streven haalde hij zich een haast onmogelijke opdracht op de hals.
Naar het einde toe werden Rothko’s doeken donkerder. Navenant zijn gemoedstoestand. Die laatste periode, de jaren ’60, mondde uit in zogenaamde Blackforms: donkere, soms zelfs volledig zwarte vlakken. Dat was voor mij dan weer een sentimental journey: als tiener las ik graag Het Zwarte Licht van Harry Mulisch. De cover van die roman is exact wat Rothko ook probeerde te vangen. Hij zei zelf: “Ik heb niets met kleuren, ik ben op zoek naar het licht.” Het licht in het zwarte. Dat is bijzonder treffend gedaan in de expositie. Zoals sneeuw in een winternacht, zo zorgt een lichtbron op het zwarte doek ervoor dat zwart licht wordt.
Mocht je nog aarzelen of je zou komen, stop met die knagende twijfel. Zowel kwalitatief als kwantitatief is de tentoonstelling van een overvloedige rijkdom. Het zal zeker nog een lange tijd duren voordat zovele kunstwerken van Mark Rothko weer zo dicht bij ons te bewonderen zullen zijn. Je hebt nog de kans tot in april.
Vincent van Gogh in zijn laatste dagen
Het leven is oneerlijk. Een meer klagerig cliché is amper denkbaar. Maar onlangs dwarrelde die zin door mijn hoofd toen ik in Musée d’Orsay een mensenmassa geduldig in een ellenlange rij zag staan. Voor een tentoonstelling over de laatste maanden in het leven van Vincent van Gogh. De onrechtvaardigheid van de beginzin popte op omdat de kunstenaar in zijn leven nul tot één schilderij heeft verkocht. Niemand wilde er iets van weten. In de afgelopen decennia daarentegen hebben miljoenen mensen de wereld afgereisd om zijn werken te bekijken. En hele vermogens zijn er neergeteld om de trotse eigenaar te worden van één enkel schilderij. Hij had eens moeten weten.
Het blijft interessant dat massa’s van over de hele wereld zich aangetrokken voelen tot de artistieke vruchten van een geesteszieke. Want dat was Vincent. Hij was opgenomen in een privéinstelling in Saint Rémy, in het diepe zuiden van Frankrijk. Daarop vond zijn broer Theo via de impressionist Camille Pissarro een dokter, die in contact stond met Monet, Manet, Renoir en Cézanne. Dr. Gachet, zelf een amateur schilder, had even ten noorden van Parijs, in Auvers-sur-Oise, zijn praktijk. De eerste kennismaking tussen Vincent en Gachet was er één van aftasten. In een brief aan Theo zei hij dat de dokter nog gekker was dan hij zelf. Maar in de volgende brief vertelde hij zijn zuster Willemien dat hij een zielsgenoot had gevonden die hij algauw (bijna) beschouwde als een broer.
Het centrale beeld van deze tentoonstelling in Musée d’Orsay is simpelweg prachtig. Het doek doet me denken aan de Oekraïense vlag die bestaat uit twee vlakken: blauw in de bovenste helft dat de lucht vertegenwoordigt en daaronder geel van het graankoren. Het vlak van Van Goghs Korenveld Onder Onweerslucht bestaat uit een blauwe lucht en opmerkelijk groen voor de tijd van het jaar. Vincent schilderde het doek begin juli, enkele weken voor zijn zelfgekozen dood. “Ik heb nadrukkelijk geprobeerd er triestheid, extreme eenzaamheid in uit te drukken,” schreef hij aan zijn broer. Maar hij zag meer dan enkel tristesse. Hij raadde zijn broer en zijn gezin aan Parijs te verlaten en ook naar Auvers te komen. Hier was het rustig, kalm en goed voor Theo’s gezondheid. De buitenlucht zou hem goed doen. Vincent hoopte zijn broer en schoonzus het nieuwe doek snel te kunnen laten zien, “omdat ik,” zoals hij schreef, “bijna zeker weet dat die doeken jullie zullen vertellen wat ik niet in woorden kan uitdrukken: hoe gezond en hartversterkend ik het platteland vind.”
In de afgelopen tien jaar heb ik veel boeken uit mijn eigen collectie weggedaan maar van een bepaalde titel heb nooit afstand kunnen doen. Dat is een boek over “Beroemde Zelfmoorden”. En de voornaamste reden dat ik het nog heb is het hoofdstuk over Van Gogh. En dan met name de prachtige openingszin van dat hoofdstuk: “Er was die middag, in de zomer van 1890 in Auvers-sur-Oise ten noordwesten van Parijs, nergens iemand te bekennen toen de Hollandse schilder zichzelf een kogel door het lijf joeg.” Deze dramatische daad gebeurde inderdaad in het decor van het doek Korenveld Onder Onweerslucht. 24 uur later was Theo bij zijn broer. Net zoals in hun kindertijd in Zundert lagen de twee broers in één ledikant. Dat was maar voor heel even. Vincent stierf twee dagen later aan de fatale wond in zijn borst.
Een jaar later werd het tijdelijke samenzijn van de twee broers eeuwig. Theo stierf een jaar na Vincent en sindsdien liggen de broers zij aan zij op het kerkhof van Auvers. Naast de inmiddels beroemde kerk die vervormd, blauw en welhaast dansend in Orsay hangt en ook onderdeel is van de expositie. Ik ben zo vrij om mezelf te citeren uit een eerdere blog over Vincent: “Afgelegen tussen de onwetende akkers van Noord-Frankrijk, daar naast elkaar, liggen de twee broers, Vincent en Theo. Uit Zundert, Brabant, tien kilometer van waar ik ooit ben geboren. Toen het allemaal nog moest gebeuren. Ze liggen in graven van een eenvoud die genoeg is. Omgeven door een rust die Vincent in zijn leven nooit heeft kunnen vinden.”
Deels ontleend aan: De Grote Van Gogh Atlas.
Er is een lijk gevonden in het Louvre
Er is een lijk gevonden in het Louvre! Dr. Black is vermoord. In het Frans: Dr. Lenoir. Alleen weet men niet precies waar. Dit is een uitgelezen kans voor alle amateurspeurders. Er zijn 9 mogelijkheden.
Galerie d’Apollon: dit is de indrukkende zaal gebouwd door Lodewijk XIV voor bals en diners. Je vindt er nu schitterende juwelen van de oude koningen, prinsessen en de laatste keizerin, Eugenie.
Cour Marly: dit is een overdekt plein, één van de grootste zalen in het hele museum, vol met enorme witte sculpturen. Van buitenaf kan je dit vertrek al bezichtigen. In de corridor onder het Pavillon Richelieu (naast Rue de Rivoli).
Salle des Sarcophages: ergens onderin is een zaal vol met oude, oorspronkelijke sarcofagen. Zou monsieur Lenoir hier vermoord zijn?
Grand Galerie: de beroemdste corridor aangelegd door koning Henry IV. Ooit bedoeld als vluchtroute voor de koning als de Parijzenaars zijn hoofd wilden. Nu vooral een eindeloze gang vol met Renaissance schilderijen.
Salle des états: dit is de drukste zaal van allemaal, naast de Grand Galerie. Dat komt omdat hier het beroemdste schilderij ter wereld hangt: La Joconde. Ofwel: Mona Lisa. Is dr. Lenoir voor haar ogen (die alles en iedereen zien) vermoord?
Salle des Carytides : het oudste deel van het nog bestaande deel van het museum. Het deel tussen de twee cours buiten (Napoleon en Carré). Hier vinden we 4 vrouwenbeelden, de 4 Carytides, maar ook een rustende hermafrodiet.
Cour Khorsabad : de afdeling vol oude assyrische kunst.
Appartement van Napoleon III : helemaal aan het uiteinde van pavillon Richelieu vinden we het decadente, over-the-top appartement van Napoleon III. Een mooie plek om te sterven, maar als dat gebeurt op een gewelddadige manier blijft dat een misdaad.
En tot slot nog, Le donjon : Diep in de spelonken van de tijd - maar liefst 800 jaar oud - en diep in de spelonken van dit museum. Ondergronds vinden we de oorspronkelijke stadsmuur, de torens (donjons) en de watergracht, toen het Louvre nog een versterkte fort was. Je zou hier maar dood aangetroffen worden!
Naast deze plekken vragen we ons af: wat is het moordwapen? Dat kan variëren van een Egyptisch kunstobject, een sarcofaag tot aan Mona Lisa zelf!
Er zijn souvenirwinkel èn er zijn souvenirwinkels. Een hele mooie souvenirwinkel is die in het Louvre. In de gang tussen de ondergrondse ingang en de omgekeerde piramide passeer je een winkel die eigenlijk uit 2 delen bestaat: een shop met echte litho’s, duurdere afdrukken van schilderijen of beelden. Daartegenover vind je een winkel met potloden, gummen, schriftjes, magneten, posters, puzzels van 1000 stukjes... En ook een gezelschapsspel waar ik als kind al helemaal dol op was. In wie schuilt er geen privédetective? Dat was in de tijd dat Ron Brandsteder Moordspel presenteerde: mijn favoriet van alle spelshows uit de jaren ’80. (Maar dat is een ander verhaal.) Waar ik naartoe wil is natuurlijk: gezelschapsspel + detective = dat kan alleen maar Cluedo zijn.
Wat is er zo bijzonder is aan deze Cluedo-doos is dat het afspeelt in het Louvre. Je speelt het spel in een jaren ‘20-setting: 6 speurneuzen die zelf ook verdacht zijn. 6 wapens, en natuurlijk, extra interessant: de 9 Louvre-vertrekken. Los jij het mysterie op?
Niet alleen een heel leuk cadeautje om te krijgen of te geven, maar ook de perfecte voorbereiding voor een bezoek aan het echte Louvre. En als je er echt niet meer uitkomt, dan boek je gewoon een Nederlandstalige gids. De schrijver van deze blog neemt je graag mee om je de vertrekken te laten zien. Hopelijk vinden we geen lijk in het echte Louvre. Hooguit een eeuwenoude mummie.
Pablo Picasso: 50 jaar een dode legende
In het voorjaar van 1973 strandden Paul en Linda McCartney op Jamaica, midden op de set van Papillon, de film met Steve McQueen en Dustin Hoffman. Zoals wel vaker op sets verveel je door het eindeloze wachten te pletter en dus gingen de McCartneys en Dustin Hoffman en zijn vrouw een hapje eten. Het gesprek kwam op het schrijven van liedjes. Dustin daagde de ex-Beatle uit om ter plekke een liedje te schrijven over eender welk onderwerp. Het sujet dat zich aandiende stond in Time Magazine: de grote meester Pablo Picasso was net daarvoor overleden. Zijn laatste uren fascineerde Hoffman enorm. Hij had gegeten met vrienden en wilde zich terugtrekken. Daarbij had hij (in het Frans) gezegd: “Drink to me, drink to my health. You know I can’t drink anymore.” En dat werd de melodie van het nummer. Toen Paul bezig was met het spontaan zingen, raakte Dustin buiten zichzelf van enthousiasme. Hij zei tegen zijn vrouw: “Look, it’s happening now! He’s doing it!” Later herinnerde de acteur dit als één van de indringendste ervaringen in zijn leven, enkel overtroffen door de geboorte van zijn kinderen. Ook nu was hij getuige van een geboorte.
Pablo Picasso overleed op 8 april 1973. Nu ik dit opschrijf besef ik dat ik heldere herinneringen heb uit het jaar dat Picasso nog maar 10 jaar was overleden. 10 jaar geleden voelt nu aan als gisteren. Als kind leek 10 jaar zover weg als de prehistorie. Volgende week is de goede man 50 jaar overleden, een halve eeuw! Om tranen van in de ogen te krijgen, dat ik al zó oud ben intussen. (Tijd die ik nooit meer terugkrijg.)
Picasso was gefortuneerd: naast kunst van zichzelf verzamelde hij maar liefst 91 jaren voordat hij het leven verliet. Hij was, schijnbaar, 15.000 artistieke werken verder, de grootste individuele productie uit de kunstgeschiedenis. En hij heeft lang genoeg geleefd om rijkdom en de ultieme roem te vergaren. Iets wat de meeste kunstenaars pas te beurt valt na hun leven.
De grote ontwikkeling begon voor de Spanjaard in Montmartre waar hij begin 20ste eeuw neerstreek. De blauwe periode, de roze periode en het kubisme kwamen allemaal tot volle rijping in zijn atelier Le Bateau Lavoir – waar we passeren in onze Montmartre tour – en in zijn atelier in Montparnasse.
De grootste Picasso-collectie in Parijs vind je vreemd genoeg in een omgeving waar hij niet gewoond heeft. In Hôtel Salé, het grootste hôtel particulier in de opgeknapte Marais, is sinds 1985 Musée Picasso gevestigd. De modernistische werken detoneren prachtig met de klassieke muren van het stadspaleis, zoals de transparante piramide dat doet met het aloude Louvre.
Na zijn overlijden verwierf de staat veel topwerken van Picasso. Er werd gekozen voor Hôtel Salé omdat het een groots klassiek decor was voor deze (hyper)moderne kunst. Het zou een alternatief moeten vormen voor het nabije Centre Pompidou. In Hôtel Salé zou kunst uit dezelfde periode tentoongesteld worden, maar in het veel rustige decor van dit hôtel particulier. Zodoende kwam Picasso’s museum gelegen in een wijk waar hij nooit woonde.
Naast de beroemde werken van Picasso, zoals het portret van Dora Maar en de twee rennende vrouwen op het strand (en kunstenaars die geïnspireerd zijn op zijn werk), is een hele etage gewijd aan het leven van Pablo met zijn laatste vrouw Jacqueline Roque. Ze woonden in de jaren ‘50 samen op het landgoed La Californie in Cannes. De foto’s en video’s laten ons proeven van een idyllische sfeer onder de Mediterraanse zon. Maar ze zullen als de camera’s uit stonden vast ook wel eens een fikse ruzie hebben gehad. 😉 Alhoewel, 13 jaar nadat Pablo was gestorven pleegde Jacqueline zelfmoord omdat een leven alleen haar teveel was.
Ps: Aan het einde van het sterfjaar van Picasso verscheen de elpee Band On The Run, met daarop Picasso’s Last Words (Drink To Me), het lied dat op Jamaica onder de ogen van Dustin Hoffman gestalte kreeg. Het album Band On The Run werd Paul McCartney’s grootste post-Beatle succes. (Op een doedelzakhit na.) Picasso’s Last Words (Drink to Me) - YouTube
Street art: dé kunst van de 21ste eeuw
“Sinds enkele decennia is kunst te zien in het grootste museum ter wereld: de straat. Street art stelt dingen in twijfel, zoals de impressionisten dat deden, en de kubisten. Street art is de belangrijkste kunststroming van de 21ste eeuw. Het bevindt zich onder onze ogen, in het bijzonder in Parijs, een van de belangrijkste kunstscenes.”
Deze tekst klinkt bijna als een manifest, zoals de surrealisten dat ooit deden, of dada. In feite is de eerste alinea van deze blog afkomstig uit de brochure van Capitale(s), een overzichtstentoonstelling in het Hôtel de Ville over 60 jaar art urbain en graffiti in Parijs. Wegens overweldigend succes geprolongeerd tot 25 maart. Ik weet nu dus ook eindelijk wat het verschil is tussen de twee en ik geef de voorkeur aan de street art die prachtige figuratieve kunst kan bevatten. Graffiti is daarentegen vaak niet meer dan opgepompte letters met een schaduwrandje. Als je werkelijk een statement wil maken, een verhaal wil vertellen is er niets mooiers om dat te laten zien in beelden.
Miss.Tic, Jef Aérosol, Frank “Invader” Slama, JR, Nemo, Jo Di Bona, Mr. Djoul, Gregos… Wie heeft er niet van deze kunstenaars gehoord? Dat is een beetje flauw van mij. Internationaal zijn ze misschien niet altijd even bekend bij de massa, maar als je door Parijs loopt kan je bijna niet aan ze ontkomen. Het zijn plaatselijke helden die onderdeel uitmaken van een wereldwijd netwerk van street artists. Om er eentje uit te pikken: Invader is erg leuk om te volgen. Hij heeft in de loop van de jaren 1475 mozaïekjes verspreid over groot Parijs. Je kan zelf invader hunting doen met de bijbehorende app.
Invader is bij uitstek het bewijs dat art urbain zich vooral afspeelt op straat, in de openbare ruimte. Dus niet in musea, niet in salons, maar overal en nergens. Vooral overal. In Parijs ga je het beste naar Montmartre, Marais, Butte aux Cailles en Belleville om veel straatkunst bij elkaar te zien. De ironie wil natuurlijk dat deze kunst uiteindelijk toch in het museum zal belanden. Misschien maken de kunstenaars dat zelf niet meer mee. Alhoewel: de tentoonstelling in Hôtel de Ville is een eerste opstap. En er is nog veel meer institutionalisering op komst…
Langs de Seine, net onder Pont Alexandre III, is Fluctuart gevestigd. Dit is een straatkunstcentrum drijvend op het water. Er is een kunstgalerie met tijdelijke tentoonstellingen, een conferentieruimte en op het dak kan je chillen met een prachtig uitzicht op Grand Palais.
Uiteraard is er sinds de zomer van 2022 de Tunnel des Tuileries: 800 meter lang twee muren vol met street art èn graffiti van meer dan 20 kunstenaars.
Máár er staat ons nog veel meer te wachten. Een gigantisch project aan de rand van Parijs. In 2028 is Saint-Denis, banlieue noord, Culturele Hoofdstad van Europa. De 6 hectare van de Rail Cathedrals, de voormalige spoorweghallen uit 1872 die al 24 jaar niet gebruikt worden, zal haar waarde terugkrijgen als een ecologische wijk en een cultureel centrum. Dit wordt het grootste museum voor straatkunst en hiphop in Frankrijk. Binnen 5 jaar vinden er onder het 19 meter hoge plafond - een enorme constructie van gewapend beton dat ooit werd gebruikt voor het onderhoud van stoomlocomotieven - tentoonstellingen en optredens plaats in een bijzondere setting.
Een hippe variant op het fenomeen museum. Zelfs als 21ste-eeuwse straatkunstenaar ontkom je er niet aan: vroeg of laat ga je als vrije geest toch in de fles. Maar de waardering van komende generaties fans zal er (hoogstwaarschijnlijk) niet minder om zijn.
Musée Yves Saint-Laurent
21 was hij. Het jaar daarvoor was Yves als gevolg van een fatale hartinfarct van Christian Dior de creatieve directeur geworden van het gelijknamige, gerenommeerde modemerk. En nu, in het voorjaar van 1958, stond hij op het punt zijn eerste grote collectie te presenteren. Het werd de Trapezium-lijn genoemd. Centraal stond een jurkje dat anders was dan al het andere dat vrouwen kenden en droegen. Om de schouders zat het jurkje strak, om de taille en de heupen niet meer. Het gaf de vrouw veel meer comfort en vrijheid. Vrouwen waren er onmiddellijk dol op. Yves kreeg een staande ovatie tijdens de modeshow en de modebladen prezen zijn creatie. Het type jurk, ontworpen als een A-vorm, is na de zoveelste heropleving nog altijd in de winkels te vinden.
8 jaar later. De Swinging Sixties barstten uit hun voegen. De wereld was aan de durvers en de verbeelding aan de macht. Yves gaf vrouwen (een aanzet tot) de macht, zoals Coco Chanel hen ooit de eerste prikkels van vrijheid had gegund. De couturier introduceerde Le Smoking. Vrouwen in kleding die traditioneel was voorbehouden aan mannen. Kom daar maar eens om! Le Smoking is nog altijd een adrenalinestoot van rebellie, androgyn en chic tegelijk. Yves verklaarde zichzelf later: “Ik wilde de vrouw dezelfde garderobe geven als de man. Blaser, broeken en pak. Zij zijn functioneel. Ik geloofde dat vrouwen daarnaar snakten en dat bleek te kloppen.” Catherine Deneuve, Liza Minnelli, Lauren Bacall en Bianca Jagger. Het zijn slechts enkele dames die wegliepen met zijn creaties – letterlijk en figuurlijk.
Lange tijd was de mode-industrie vol van vooroordelen en arm aan tolerantie. Gekleurde modellen kregen vaak niet dezelfde kansen als hun blanke - of witte zoals je tegenwoordig zegt – collega’s. Naomi Campbell, een van de zogenaamde supermodels uit de jaren ’90, kon daarover meepraten: “Mijn eerste keer op de cover van Vogue heb ik te danken aan Yves. Ik zei tegen hem: ‘Ze zullen me nooit een Franse cover gunnen, ze zullen nooit een zwart meisje op de cover zetten.’ Zijn enige antwoord was: ‘Wacht maar, ik zal daar wel voor zorgen.’ And he did it!”
Het zijn slechts 3 voorbeelden waarom Yves Saint-Lauren tot de buitencategorie behoort in de modegeschiedenis. Als je geen genoeg van hem krijgt, bezoek dan het officiële Yves Saint-Laurent museum.
Het museum is eigenlijk zijn voormalige studio die in 2017 openging voor publiek. Je vindt daar vele van zijn creaties terug die hij in de loop van zijn carrière heeft gemaakt. En vooral op de hoogste etage loop je zo zijn atelier binnen. Het heilige der heilige. Alles is nog in dezelfde staat als toen de grootmeester in 2008 stierf. Zijn bureau, de scharen en potloden, zijn schetsen en het textiel, de boeken en de tijdschriften. Dit creatieve laboratorium is te lezen als een weerspiegeling van zijn gepassioneerde geest. Het museum is niet te groot, dus heerlijk onderhoudend. Wandel een uurtje door een ander universum en kom er bezield weer uit om meteen zelf creatief aan de slag te gaan!
Het Yves Saint Laurent museum vind je aan 5, Avenue Marceau. Vlakbij de vlam van Lady Diana.
La Galerie Dior
De experience van La Galerie Dior begint al buiten. Voor het gebouw staat een rij. Ik ben er honderden keren gepasseerd – in rue François I - en altijd staat er een rij voor de deur. Naast de stad van de liefde is Parijs ook de stad van de (wacht)rijen. Ik heb geluk dat ik in Parijs woon, dus ik kan ieder gewenst moment gaan. Vandaag (laag seizoen) hoef ik maar 5 minuten te wachten. Binnen enkele weken kan dat makkelijk oplopen tot een half uur.
Binnen in het gebouw van de Galerie Dior brengt een lift mij naar de derde verdieping. Als je van regenbogen houdt wordt je oog, boven aangekomen, onmiddellijk gestreeld. In een etalage, die 3 verdiepingen van het open, transparante trappenhuis omvat, staan honderden design-creaties gerangschikt per kleur. De eerste ruimte is gewijd aan het leven van de jonge Christian Dior (1905 – 1957). Hij was van goeden huize en zijn jeugd zou hij zijn verdere leven blijven associëren met de kleur goud. Goud als leidmotief van je leven. Deze sterke start gaf hem de moed van zijn overtuiging. Dior zei: ‘Wat je ook doet – voor je werk of in je vrije tijd – doe het met passie! Leef je passie.’ Dat is tegenwoordig zo’n beetje het devies van iedere personal coach.
Christian bezat een aangeboren gevoel voor het kunstzinnige en de schoonheid. Hoe gezegend ben je dan als kind! Invloeden zoals de kubisten en de surrealisten maar ook Jules Verne en Gustave Doré zoog hij op als limonade. Christian zag zichzelf als een kunstenaar, kleren maken was daar slechts een materiële veruitwendiging van. Zoals hij zelf zei: ‘Ik denk aan mijn jurken als een tijdelijke architectuur, opgedragen om de schoonheid van het vrouwelijke lichaam te verheerlijken.’
Christian vestigde zich in Avenue Montaigne, op nummer 30, in een hôtel particulier dat in 1865 gebouwd was door een onwettige zoon van Napoleon Bonaparte. Ik zie het interieur van zijn atelier en loop langs zijn bureau. Vele dames wisten de weg naar deze statige laan te vinden. Rita Hayworth, Ingmar Bergman, Elisabeth Taylor en de onvolprezen Grace Kelly hulden zich in Diors creaties. Marlene Dietrich was een soort ambassadrice. Voor de film Stage Fright zei ze tegen regisseur Alfred Hitchcock: ‘Geen Dior, dan geen Dietrich in je film’.
De experience is vol van het goud dat voor handen ligt. Aan dit goud hangt een luchtje. Als een postmoderne Grace Kelly baadt Charlize Theron sensueel in de J’adore parfumcampagne. Zoals goud naadloos overgaat in blond, zo rijmen J’adore en Dior vlekkeloos op elkaar. Bovendien is de naam Dior bijna een anagram van doré (‘goud’ in het Frans).
Een ander terugkomend thema is dromen: ‘Couturiers belichamen een van de laatste toevluchtsoorden van het wonderbaarlijke. Ze zijn in zekere zin meesters in dromen...’ Christian ziet zijn werkplek als een atelier van dromen. Hij zorgt ervoor dat dromen uitkomen. Op het einde van het parcours mogen we inderdaad opgaan in dromen…
…Soms, heel soms in het leven is iets mooi zonder meer. Ontdaan van alle bijbedoelingen en andere betekenissen is l’art pour l’art. Mooi om de mooiigheid. Het hoogtepunt van de experience is een groep van jurken die in een geprojecteerd landschap staan, eerst in een sterrenhemel, dan in de Sixtijnse Kapel en vervolgens een gelukzalig licht van een zon ondersteund door zalvende klanken, speciaal voor dit spektakel gecomponeerd. (Als de hemel er zo uitziet, word ik op slag een gelovig mens.)
Volledig opgaan in het moment, samenvallen met jezelf en één worden met de ruimte die jou omringt. Ik gebruik het woord niet vaak, maar eigenlijk ervoer ik het als spiritueel. Wat ik eigenlijk wil schrijven is: woorden schieten hier te kort. Het is heerlijk om iets te ervaren dat simpelweg prachtig is. Een cadeautje waar je inspiratie aan ontleend om zelf iets te creëren. Zo had Christian het graag doorgegeven. We zijn in de hemel – net als Dior.
Ik blijf dromen… ik droom ervan om dit allemaal nog een keer te mogen beleven, maar dan helemaal alleen. Voor één keer, een uurtje in mijn leven, alleen door de Dior experience mogen lopen. Want dat is het waard!
Sarah Bernhardt in Petit Palais
De allergrootste actrice van haar tijd. De grootste theaterlegende ooit in Frankrijk. Ze heeft een ster in het trottoir van de Hollywood Walk of Fame. De Ierse schrijver Oscar Wilde wierp lelies naar haar en noemde haar de Goddelijke Sarah. Zijn Amerikaanse collega Mark Twain zag in haar de overtreffende trap: er zijn slechte actrices, redelijke, goede en geweldige. En dan is er nog Sarah Bernhardt.
Uit persoonlijke interesse ben ik goed op de hoogte van de (cultuur)geschiedenis van de 100 jaar voor mijn geboorte, maar Sarah Bernhardt was een blinde vlek. Ik werd op haar attent gemaakt midden in een privé-tour. Met een vrouw uit Californië in een rolstoel en in een aangepaste taxi reden wij langs Petit Palais. Zij zag de affiche van Sarah Bernhardt en raakte enthousiast. Ze moest dat zien! Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Helemáál toen bleek dat ze ook nog Nederlandse wortels had - Sarah Bernhardt dus.
Hoewel ze was geboren in de Parijse wijk Odéon (St. Germain-des-Prés), droeg ze ook een Hollands verleden met zich mee. Haar moeder was de Nederlandse Julie Bernardt. Haar grootvader was een beruchte Joodse handelaar in Amsterdam. “Toute ma famille est originaire de la Hollande. Amsterdam est le berceau de mes modestes aïeux. Si j'ai de l'accent, Monsieur (et je le regrette beaucoup), mon accent est cosmopolite, et non tudesque." (“Heel mijn familie is oorspronkelijk Hollands. Amsterdam is de wieg van mijn bescheiden voorouders. Als ik een accent heb (en ik betreur dat zeer) dan is mijn accent kosmopolitisch en niet Duits.”)
Tijdens haar leven had Sarah een verhouding met (onder andere) de veel jongere Lou Tellegen, een volbloed Nederlander die het uiteindelijk zou maken in Hollywood. Hij was een bon vivant die vrouwenharten sneller deed kloppen en ze daarna brak. Maar zoals zovele collega’s met hem faalde hij na de fatale omschakeling naar de geluidsfilm. Met zijn Nederlandse accent viel hij door de mand. Einde carrière.
Zowel Tellegen als Sarah Bernhardt - geboren in 1844 en gestorven in 1923 - komen niet voor in de Nederlandse filmencyclopedie. Nee, Sarah heeft altijd gespeeld in Franstalige titels. De film Les Amours de la Reine Élisabeth uit 1912 was de eerste lange speelfilm die landelijk in Amerika in roulatie kwam - als Franse stille film onder de titel Queen Elizabeth.
Maar het meest werd ze geroemd om haar toneelspel. Ze speelde in stukken van vele legendarische toneelschrijvers, zoals Georges Sand, Alexandre Dumas père & fils, Victor Hugo, Voltaire, Molière en Shakespeare. Onovertroffen was ze. In meerdere aspecten. Want de tentoonstelling in Petit Palais gaat over haar fabuleuze leven èn legende.
Want ook voor dat laatste bezat ze een uniek talent. De titel van de expositie is: Et la Femme Créa la Star. Mijn eerste associatie is die met de film met Brigitte Bardot: Et Dieu Crea la Femme. Maar eigenlijk is het veel poëtischer, want Bernhardt was de eerste ster in de moderne betekenis van het woord. Marilyn Monroe, Madonna, Beyoncé… Sarah Bernhardt was er al véél eerder. Televisie of sociale media waren er nog niet. Zoals een tekst tijdens de expo vertelt: “In de laatste decennia van de 19de eeuw was haar beeld vrijwel overal aanwezig.” Op schilderijen, affiches, briefkaarten, glas-in-lood-ramen, beelden, zowel plastisch als foto’s. Ze was niet bang om reclame te maken voor zichzelf. Als een van de eersten in de geschiedenis voedde zij stardom op de toen beschikbare manieren. Dat bracht haar zelfs op een wereldtournee, onder andere per trein door de Verenigde Staten, het land in opkomst.
Overigens was die reclame om Sarah Bernhardt geen gebakken lucht. Ze werd zoals in het intro van deze blog valt te lezen geprezen als de beste actrice van haar generatie. Toen ze in 1923 stierf stond er een miljoen mensen langs de route tussen haar wijk (vlakbij het gedistingeerde parc Monceau) langs Theatre Châtelet (waar ze zo vaak had geschitterd) tot helemaal aan de andere kant van de stad op Père Lachaise, waar ze nog altijd ligt. Haar uitvaart is enkel te vergelijken met die van de schrijver Victor Hugo (waar schijnbaar 2 miljoen belangstellenden een laatste groet kwamen brengen).
Ik dacht even een kijkje te gaan nemen in Petit Palais om beter te weten te komen over wie ik ging schrijven. Maar ik liep na afloop begeesterd naar buiten. Wat mij enorm trof was de tijdgeest die in de lucht hing. Bernhardts verhaal, de buurt waar zij woonde (Plaine-de-Monceaux, 17de arrondissement), het interieur, haar portretten… het ademt allemaal de periode uit van het Belle Époque: de rijke en vooruitstrevende periode tussen de jaren 1880 en de Eerste Wereldoorlog.
Maar wat Sarah Bernhardt nog interessanter maakt is dat ze als actrice balanceert tussen dat vooruitgangsoptimisme en de gelijktijdige, duistere tegenhanger het Fin de Siècle en het daarbij behorende Symbolisme. Er lijkt een duister vliesje te hangen over de expo. Zoals ergens staat geschreven: “(Sarah) omringde zich met memento mori.” Attributen die verwijzen naar de dood en de vergankelijkheid, iets wat aan het einde van de 19de eeuw enorm in zwang was. Of zoals elders valt te lezen: “Un goût pour l’étrange” (een smaak voor het vreemde). Het deed mij denken aan het atelier van Gustave Moreau dat we bezoeken tijdens onze bourgeoisie-tour. Denk daarbij aan het 19de-eeuwse, vaak donkere, houten interieur. Een wereld die sinds de jaren 1960 steeds meer lijkt te zijn verdwenen.
Ik kan niet anders concluderen: een bijzondere tentoonstelling over een fascinerende vrouw! Tot einde van deze maand nog te bezichtigen. Kom snel naar Parijs!
Beelden van de uitvaart: Funérailles de Sarah Bernhardt (actualités Gaumont, 1923) - YouTube
Een museum met een luchtje - deel 1: Egouts
Ik zeg vaak tegen mijn gasten: Parijs is een gatenkaas. De bekendste ondergrondse gaten zijn de corridors van de metro waar iedere dag miljoenen en miljoenen mensen doorheen manoeuvreren. Bedenk, meer dan 14 lijnen en dan al die wandelgangen naar de verschillende haltes. Stations zoals Les Halles, Montparnasse, Saint-Lazare zijn bijna ondergrondse dorpen, zo wijd verspreid.
Er is uiteraard de Catacomben, aan de zuidkant van Parijs. Oorspronkelijk is dit een onderdeel van een tunnelstelsel van 290 kilometer onder de Franse hoofdstad, de carrières, de mijnen onder Parijs. 1,7 kilometer daarvan is openbaar toegankelijk en daar liggen de botten van de Middeleeuwse Parijzenaren opgestapeld: de Catacomben.
Minder bekend zijn de oude spoorlijnen die niet meer in gebruik zijn, maar waar wel illegale feestjes worden gehouden – tot ongenoegen van de politie. En ook amper bekend is de ruimte onder de Opéra Garnier: die liep onder tijdens de grote overstroming van 1910. Sindsdien is dat water een soort extra fundering om het gebouw ondersteunen. Als het water weg zou leiden, zou de Opéra instorten. Er leven zelfs albino karpers in dit water. Zij zien nooit het daglicht.
En dan zijn er nog de rioleringen. Ik zou bijna zeggen: uiteraard, maar je ziet het toch makkelijk over het hoofd. Die rioleringen – les égouts – zijn vergelijkbaar met de mijntunnels maar dan voor de afvoer van overtollige resten. Onder heel Parijs is er een vertakking van alle leidingen die uiteindelijk worden afgeleid naar verschillende zuiveringsstations.
Het museum dat bij de riolering hoort kon voor het eerst bezocht worden tijdens de Wereldtentoonstelling van 1867. De rioleringen bestonden toen al zo’n 100 jaar. Het waren Lodewijk XIV en XV die een begin maakten met de ondergrondse afwatering. Om hygiënische redenen. In de 19de eeuw gold de uitbreiding van de riolering als een onderdeel van het grote project van Baron Haussmann om Parijs te moderniseren. Intussen is de bedding van de riolen wijd vertakt over groot Parijs.
Het museum is gevestigd in het 7de arrondissement en op dit punt wordt de afwatering van het 7de en het 15de verwerkt. Je leest er over de geschiedenis van de riolering, maar het hoogtepunt is uiteraard de égouts zelf. En dat is een belevenis voor alle zintuigen. 😉 Want inderdaad je wordt er (op zachtzinnige wijze) geconfronteerd met je eigen lichaam. De rioleringen behelzen (naast de regen van het wegdek en trottoirs) vooral de afvoer van overtolligheden uit toiletten, baden en douches, en elektrische machines, zoals wasmachines. Daarom zou ik Musée des Égouts ook eerder willen omschrijven als een experience.
Wat leuk is om te zien zijn de rioleringsarbeiders (égouteurs, zoals ze zo mooi heten in het Frans, is hier een Nederlands equivalent voor?) die in hun uniform rondlopen om zorg te dragen voor het onderhoud van de afvoer. Ze geven ook rondleidingen (ook in het Engels). De ondergrondse Musée des Égouts is sowieso een perfect alternatief als het buiten snikheet is (of juist regent). Het is er heerlijk koel en je loopt er makkelijk een uur rond om alles te bekijken.
Het museum is niet alleen gericht op het verleden. Er is ook een ruimte met een visie op onze vervuiling. Zo worden we er fijntjes op gewezen dat de Fransen per dag 25 miljoen plastic flesjes gebruiken. Toen ik in het museum was, rond drie uur ’s middags stond de teller op 16.654.998 voor die dag. Je ziet die teller ook continu in beweging. Is dat veel op een bevolking van 62 miljoenen? Ik weet het niet, maar met dit hoekje willen de organisatoren duidelijk een statement afgeven dat het wat minder kan met afval produceren.
Een museum met een luchtje - deel 2 : Fragonard
Net als bij Musée des Égouts hangt aan het parfummuseum een luchtje. Maar dan een heel ander luchtje, een kakofonie aan geuren. Je kan ze gaan ruiken in het Fragonard museum. Gratis.
Parfumerie Fragonard, opgericht in 1926, is een familiehuis met unieke traditionele Franse kennis. Eerst word je ontvangen en begeleid door een medewerks(t)er die vertelt over de oorsprong van de geuren, hoe de parfums worden gemaakt en gedestilleerd uit bloemen en plantenextracten. Ook word je bijgepraat over de buitengewone geurengeschiedenis van de oudheid tot heden.
Aan het einde van de rondleiding komt de spreekwoordelijke aap een klein beetje uit de mouw. Je wordt niet verplicht, maar toch vriendelijk uitgenodigd om een geur te proberen en een flesje te kopen in hun winkel. Deze boetiek biedt het hele assortiment van Maison Fragonard: parfums, eau de toilette, zeep, kaarsen, verstuivers, maar ook cosmetica, douchegels en cadeausets.
Jean-François Costa, de vader van de huidige eigenaars, was enorm gepassioneerd door oude voorwerpen. Hij was geïnspireerd door zijn oom die hem al heel vroeg liet delen in zijn kennis van de kunstgeschiedenis. Hij bezocht musea, lezingen, ondernam reizen, knoopte gesprekken aan met experts, curatoren, historici en andere liefhebbers. Daarmee effende hij het pad voor zijn smaak voor oudheden en in het bijzonder voor de Franse 18e eeuw. Met name geuren hebben altijd zijn fascinatie vastgehouden. Een prachtig abstract project. Geuren katapulteren ons vaak van het ene op het andere moment in de tijd. Niet zelden naar de zolder van onze grootouders of de geur van een oude geliefde.
Costa begon zijn verzameling parfumkunstvoorwerpen in de jaren 1950, in een tijd waarin parfum niet dezelfde nieuwsgierigheid losweekte als tegenwoordig. Tegenwoordig is zijn verzameling indrukwekkend zowel in de kwaliteit van de stukken als in hun aantal en diversiteit: destillatieapparaten, kunstwerken uit de oudheid tot het midden van de 20e eeuw. Zijn zonen hebben intussen het museum voortgezet.
Kom zelf deze bijzondere verzameling bezoeken. Het hele jaar door biedt het museum een activiteitenprogramma aan dat is aangepast aan uw wensen: gratis en geleid bezoek, "Kenner"-bezoek, reukconferenties en workshops. Kruip in de schoenen van een leerling-parfumeur door je eigen eau de cologne te creëren. Een onvergetelijke, speelse en boeiende zintuiglijke ervaring waarin de creatie van een geur rond aromatische noten, citrusvruchten en oranjebloesem centraal staat.
Je vindt Fragonard in een afgelegen straatje, square de l’Opéra-Louis Jouvet, vlakbij het immer drukke plein voor Opéra Garnier.
His Master’s Voice in het Phonomuseum
Eerder dit jaar stond ik voor het huis van Vincent van Gogh in Rue Lepic, Montmartre. Een familie om mij heen. Waarschijnlijk uit te leggen dat ik toch altijd weer lichtelijk opgewonden raak van het idee dat de wereldberoemde schilder amper 10 kilometer geboren is van waar ik geboren ben. Enfin, ik was dus volop aan het vertellen toen ik ineens onderbroken werd door een buitenstaander. Dat is niet altijd even prettig, maar nu was mijn gevoel compleet anders. Vooral door de energie van de meneer. Hij had een simpele vraag over Van Gogh en we wisselden kaartjes uit. Lang verhaal kort: enkele dagen later zaten we samen te lunchen. Hij, Christopher Andrew Maier en al een aardig eindje in de 70, had ervoor gekozen om een maand lang in Parijs te wonen, in Montmartre. Hij vertelde me over zijn grote passie: optreden met zijn piano en zingen. Hij zat nu in de periode van het ontstaan van de vinylplaten en de eerste pick-ups.
Uiteraard de beroemdste betrokkene is Edison. Zo’n beetje de Gustave Eiffel van de versterking- en afspeeltechnologie. Maar er was ook een tegenhanger, een bescheidenere man die luisterde naar de naam Eldridge Reeves Johnson.
Christopher vertelde het prachtige verhaal over een hondje dat velen onder ons kennen van het logo uit His Master’s Voice. (Ook jarenlang een gouwe ouwe programma op de Vlaamse radio.) Dit hondje heette Nipper. Nipper was geboren in 1884, in Bristol, Engeland. Zijn naam kreeg hij, omdat hij de onhebbelijkheid had om mensen in hun kuiten te bijten.
In 1898 maakte schilder Francis Barraud, zijn laatste eigenaar, een foto van Nipper die aandachtig luisterde naar een elektrische Edison-Bell cilinderfonograaf. Barraud wilde het aanbieden aan de Britse vertegenwoordiger van Edison-Bell. Diens antwoord was kort: “Honden luisteren niet naar grammafoons”. Toen de oprichter en manager van Gramophone Company, William Barry Owen, het schilderij te zien kreeg wilde hij het schilderij graag kopen. Op één voorwaarde: de kunstenaar moest de cilindermachine vervangen door een Berliner schijfgrammofoon. Barraud stemde toe, en de afbeelding werd al snel het succesvolle handelsmerk van de platenlabels Victor and Gramophone Company Ltd. Emile Berliner registreerde het handelsmerk voor gebruik in de Verenigde Staten op 10 juli 1900.
En zo werd Nipper het hondje van Victor and Gramophone Company. In 1896 contracteerde Emile Berliner, de uitvinder van de grammofoon en de grammofoonplaat, machinist Eldridge Reeves Johnson om zijn uitvindingen te vervaardigen. Johnson werd een Amerikaans zakenman en ingenieur en hij richtte in 1901 de Victor Talking Machine Company op. Hij gaf hiermee leiding aan één van de toonaangevende grammofoonbedrijven ter wereld. Victor was de bedrijfsvoorloper van RCA Records/ RCA Victor. Zelfs Elvis Presley zou later zijn liedjes uitbrengen op dit label (nadat hij Sun Records was ontgroeid).
Een mooier decor om dit verhaal met ons te delen kon Christopher zich niet wensen. Hij deed zijn performance op een zondagmiddag in het Phonomuseum in Parijs. Dit kleine museumpje vind je op boulevard Rochechouart, aan de rand van Montmartre. Als je net als Nipper gevoelig bent voor oude pick ups met een echte hoorn, bezoek dan dit museum. Als je in een jubelstemming komt door de platenspelers van de naoorlogse jeugd, bezoek dit museum. Maar ook als je nostalgisch wordt van bandrecorders, cassettedecks en lollystock fluorescerende jukeboxen, ga op zoek naar dit museum. Je zult niet teleurgesteld worden.
Tot slot nog een leuk rekensommetje. Eldridge Johnson leefde tussen 1867 en 1945. Hij werd 78 jaar oud. Hij leefde 45 jaar in de 20ste eeuw en 33 jaar in de 19de eeuw. Tel je mee? Inderdaad: in zijn leven ligt de ontwikkeling vervat van 78 toeren naar 45 toeren en 33 toeren! Niets wat dit museum beter samenvat. Dank je wel, Christopher voor je fascinerende verhaal!
Wil je meer lezen, zien en horen? : Just For The Record – Christopher Andrew Maier
Palais de Tokyo
Tussen 1855 en 1937 waren er niet minder dan 6 grote Wereldtentoonstellingen in Parijs. Een Exposition, zoals ze officieel heetten, was typisch een vrucht van de 19de eeuw waarin de Europese landen heersten over de hele wereld. Vanuit hun koloniën brachten ze allerlei exotische grondstoffen en (kunst)goederen terug naar het vaderland. Doordat deze landen de hele wereld tot hun beschikking hadden stak er een verzamelwoede op. Denkt u bijvoorbeeld aan dierentuinen – een verzameling van exotische dieren – die ook een enorm opgang kenden in deze tijd. Ook de Industriële Revolutie bracht vele vernieuwingen met zich mee. Op zo’n Wereldtentoonstelling staken de landen elkaar de loef af met de nieuwste uitvindingen, attracties en (exotische) producten. Vandaag de dag noemen we die evenementen Expo’s.
De laatste Wereldtentoonstelling in Parijs was in 1937 - 3 jaar voordat de Duitsers de stad zouden bezetten. De dreiging uit die richting was al overal voelbaar. Een jaar eerder had nazi-Duitsland de Olympische Spelen georganiseerd. De Wehrmacht was zich volop aan het bewapenen.
De vorige echte grote Exposition was alweer 37 jaar geleden, die van het Grand Palais en de nieuwe metro. De architectuur, die de toon aangeeft bij zulke enorme evenementen, kenmerkte zich door flamboyante frivoliteit met veel versieringen. Veel torentjes, sierlijk uitgehouwen ramen en andere decoraties. In 1937 was dat heel anders. De tijden waren danig veranderd en zo ook de architectuur. Die was minimalistisch geworden, rechttoe-rechtaan, frivool op een afgemeten manier. Bauhaus, Nieuwe Zakelijkheid, De Stijl, Amsterdamse School, Chicago School… dat waren de stromingen zo vlak voor de Tweede Wereldoorlog.
De toonaangevende gebouwen van de 1937 Wereldtentoonstelling behoren tot de Art Deco. Palais de Chaillot op Trocadéro is hiervan het bekendste voorbeeld. Het pompeuze gebouw met twee armen als een kom waar u tussen staat op het mooiste uitkijkpunt op de Eiffeltoren. Een beetje verderop in dezelfde straat - Avenue de Président Wilson - staat een gebouw in dezelfde stijl: Palais de Tokyo. Op 24 mei 1937 opende de toenmalige Franse president Albert Lebrun Palais de Tokyo. De naam ontleende het gebouw aan de straat aan de Seine-kant : Avenue de Tokio. Na 1945 veranderde de naam in Avenue de New York. Zodoende staat Palais de Tokyo midden in de Amerikaanse wijk.
Pas in 1961 kreeg Palais de Tokyo zijn uiteindelijke bestemming en werd gevuld met moderne kunst, onder andere uit Petit Palais (dat te klein werd). Het museum opende zijn deuren om het grote publiek te ontvangen. Officieel kreeg het gebouw de naam Museum voor Moderne Kunst mee (Musée d’art moderne de la ville de Paris; MAM).
Palais de Tokyo bestaat uit twee vleugels. De oostelijke kant is het museum voor moderne kunst, terwijl de westvleugel - eigendom van de staat - zich vooral richt op hedendaagse stromingen met veel schilder- en beeldhouwkunst, maar ook: design, mode, videokunst, literatuur en dans. En daarmee is Palais de Tokyo het grootste museum in Frankrijk dat eigentijdse kunst herbergt.
Wat is dan precies het onderscheid? Moderne kunst is kunst van begin 20ste eeuw tot aan ongeveer de jaren ‘60. Dan denkt u het beste aan: Henri Matisse, Fernand Léger, George Braque, Pablo Picasso, Amedeo Modigliani. Na de jaren ‘60 volgt de hedendaagse kunst tot op de dag van vandaag, met namen zoals Jörg Immendorff, Jan Voss, Per Kirkeby en Marcel Broodthaers. Ook wordt er in het museum meer en meer aandacht geschonken aan de Amerikaanse, Afrikaanse en Chinese kunst.
In 2010 verscheen Palais de Tokyo in het nieuws vanwege een schilderijenroof. 5 schilderijen met een gezamenlijke waarde van 100 miljoen euro werden ontvreemd.
Het museum heeft een permanente collectie van meer dan 15.000 werken van zo’n 2000 verschillende kunstenaars. Als u van de 20ste en 21ste-eeuwse kunst houdt, dan is dit adres absoluut een tripje naar Parijs waard.