Parijs op slot

Op een dinsdag ging Parijs op slot. Dat betekende in de praktijk dat ik wekenlang vastzat in mijn kamer. Oorspronkelijk vier weken. Dat voelde, eerlijk is eerlijk, ook aan als vakantie. Internet werkte. Beter dan ooit. Oude films en series (her)ontdekte ik op youtube. Ik had eindelijk de tijd om eindeloos van artikel naar artikel te klikken op wikipedia. Ik besefte dat je daar een leven mee kunt vullen en ik besefte ook dat je voor al die informatie vroeger naar de bibliotheek moest gaan en geluk moest hebben dat de juiste boeken niet net waren uitgeleend. Ik las tijdens de confinement (onze zéér strenge lockdown) boeken, waaronder Van Nul Tot Nu, een strip over de Nederlandse geschiedenis die ik al dertig jaar niet meer had aangeraakt. En ik schreef, omdat ik daar gelukkig van wordt, omdat ik dan mijzelf vergeet. Ik schreef over een rockband uit mijn vaderland.

Iedere dag mochten we even naar buiten. Een half uur, maximaal een uurtje. Om boodschappen te doen, lichaamsbeweging, om je beroepsmatig te verplaatsen. Boodschappen doen werd mijn uitje. Mijn actieradius was ongeveer vijfhonderd meter en zou dat in totaal twee maanden zo blijven. Ik had dit nog nooit eerder meegemaakt in mijn leven. Zelfs mijn kleuterschool lag verder dan vijfhonderd meter. Toen ik zes jaar was heb ik weken op bed gelegen met een longontsteking. Maar binnen een maand zat ik weer in de schoolbanken. En even later zwom ik weer dapper voor mijn A-diploma. Alles was weer perfect normaal binnen enkele weken. Ik ben graag een huismus, maar wel onder mijn eigen voorwaarden.

De tweede vier weken waren lastiger dan de eerste vier. Om financiële redenen, maar ook omdat ik perspectief miste. Als troost geef je je over aan verstrooiing waardoor je je minder nutteloos en ellendig voelt. Die periode deed mij denken aan een lange fietstocht die ik ooit, lang geleden, had ondernomen. Ongeveer honderd kilometer. Halverwege zat ik in een soort niemandsland. Ik was te ver om terug te keren, maar de nieuwe haven was ook nog niet in zicht. Je voelt je verloren en je gaat enkel door op je inzet en doorzettingsvermogen en het vertrouwen dat je toch ergens moet uitkomen. Het kan haast niet anders. Zelfs al heb je geen idee waar. 

Opgesloten in mijn eigen wereld had ik zelfs dat boekje met die oude foto’s van Parijs geen moment meer aangeraakt. Antieke ansichtkaarten van de Notre Dame en de Arc de Triomphe. Die gebouwen stonden hemelsbreed enkele kilometers van mij vandaan. Die kilometers voelden aan als lichtjaren. De Parijse straten lagen er leeg en verlaten bij. Het plein rond de piramide van het Louvre was afgesloten en afgelegen. En dat in de kersentijd, wanneer Jardin de Tuileries prachtig groen en roze gekleurd is en vol van mensen die de eerste zonnewarmte op hun huid voelen als een fijne gloed. Een moment van leven.

De Eiffeltoren stond er nu alleen voor. Niemand beklom haar elegante benen naar de top. Ze was niemand van dienst voor een onvergetelijke tocht naar boven en een adembenemend uitzicht. Dat ene jongetje dat zo graag te voet naar boven zou gaan voor de allereerste keer... dat jongetje was er niet. De liefhebbers die jaren hadden gespaard om de wereld over te reizen om dat ene kleine meesterwerkje te gaan bekijken in het Louvre, die liefhebbers ontbraken, omdat ze werden tegengehouden op de luchthaven in hun thuisland. Wat hadden de Arc de Triomphe, het Louvre en de Eiffeltoren nog te bieden? Nu ze alleen stonden. De Notre Dame werd tenminste nog gerestaureerd en de Sacre Coeur liet mondjesmaat parochianen binnen om te bidden voor betere tijden. Maar hoe moeten deze gebouwen zich hebben gevoeld bij zo weinig aandacht en bewondering? Bij zoveel negatie.

Een concert of een theaterstuk bestaat slechts bij de gratie van de artiest én het publiek. Het ene kan niet zonder het andere. Toen ik opgesloten zat moest ik denken aan het enige gedicht dat ik uit mijn hoofd ken, het liefdesgedicht van K. Schippers:

Jij hebt de dingen niet nodig om te kunnen zien
De dingen hebben jou nodig om gezien te kunnen worden